BiografieHendrik Conscience (Antwerpen 3 december 1812 - Brussel 10 september 1883) was een Belgisch,

Nederlandstalige schrijver. Een bekende uitspraak over hem is "Hij leerde zijn volk lezen". Hij was door zwakte en ziekelijkheid genoodzaakt zijn zeven eerste levensjaren door te brengen in een stoeltje bij het venster. Zijn moeder, die hem als een troostengel ter zijde stond, trachtte hem op te beuren door het toefluisteren van oude Antwerpse verhalen. Dit ontwikkelde vroegtijdig zijn denkvermogen en toen hij de kracht bezat om op de straat te komen bij de speelmakkers, werd hij hun geliefkoosde verteller. Het A.B.C. leerde hij bij zijn vader, in wiens hof hij een vriend van bloemen en planten en later een hartstochtelijk bewonderaar der natuur werd. Het onderwijs, dat hij in een privaatschool van Borgerhout genoot, was gering; maar door zelfonderricht wist de begaafde jongeling het zover te brengen, dat hij in zijn school hulponderwijzer kon worden. Nadat hij zich met bijzondere lessen in het Engels had geoefend, ging hij zich in het Frans volleren te Antwerpen, waar hij vervolgens optrad als ondermeester in een van de voornaamste leergestichten. Bij het ontstaan van de omwenteling van 1830 liet de onbedachte jongeling zich door een strijdlustige Brusselaar overhalen om de wapens op te vatten. Op 28 september 1830 tekende hij als vrijwilliger een dienstverbintenis voor twee jaren, welke hij op 7 april 1831 in een verbintenis voor vijf jaren moest veranderen. Na korporaal, fourier, sergeant-majoor en onderwijzer van de regimentschool te zijn geweest, werd hij op 21 mei 1836 van de krijgsdienst ontslagen. Reeds sinds het vorige jaar was Conscience in briefwisseling met de Vlaamse lettervrienden van zijn geboortestad. Bij zijn terugkomst te Antwerpen werd hij daar lid van de rederijkkamer "de Olijftak" en van dan af besteedde hij al zijn krachten om van Frans rijmelaar, die hij was, nationaal volksschrijver te worden. Echter had hij in zijne literarische loopbaan met de meeste tegenspoed te worstelen. Daar hij geen middelen van bestaan had, bezorgde zijn vriend, de kunstschilder Gustaaf Wappers, hem een plaats van vertaler bij het provinciaal bestuur. Vanwege zijn Vlaamsgezindheid was echter hij spoedig verplicht van dit ambt af te zien. Uit nood werd hij toen hovenier; maar zijne letterkundige werken verwierven toen reeds zoveel bijval, dat het Wappers, die bestuurder van Antwerpens Academie werd, gelukte, hem op 6 november 1841 tot zijn griffier te doen benoemen. Ook in dit ambt ontmoette de schrijver van allerlei zijden weerstand. Nadat zijn beschermer Wappers van het bestuur van de kunstschool had moeten afzien, gaf ook Conscience zijn ontslag op 3 februari 1854. Om de vervolgde Vlaamse schrijver te troosten en op te beuren, gaven zijne Antwerpsche vrienden en bewonderaars hem schitterende feesten, op welke de gevierde kunstenaar zijne buitengewone redenaarsgaven deed uitschijnen. Het was een droeve tijding voor de Vlaamsche kunststad Antwerpen, toen het Staatsbestuur hem op 6 januari 1857 benoemde tot arrondissement-commissaris te Kortrijk. In die afgelegen en eenzame grensstad leefde Conscience, tot hij op 10 september 1868 werd aangesteld als bewaarder der koninklijke museums van schilder- en beeldhouwkunst te Brussel. Terwijl hij daar in het Wiertzmuseum was gevestigd, vierde heel Nederland de verschijning van zijn honderdste boekdeel. De inhuldiging van zijn standbeeld te Antwerpen op 13 augustus 1883 kon hij wegens ziekte niet meemaken. Hij stierf op 10 september 1883. Zes dagen later werd zijn gebalsemd lijk te Antwerpen met vorstelijke luister begraven op het Kielkerkhof, waar op 19 september 1886 boven zijn grafkelder een gedenkzuil werd onhuld.