Laat ons samen de stilte delen
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Wanneer de avond valt, en het geluid sterft langzaam af, dan laat de aarde zich omhullen met een stoffige wolk van duisternis.
Wij kunnen de kracht voelen neerdalen wat de nacht met zich meedraagt, een bijna niet de beschrijven kracht word als een stalen harnas neergeworpen op de aardse gronden en laat alles verdwijnen in het niets.
Het haalt zijn kracht uit de stilte wat tweemaal zoveel kracht in zich heeft en dat geen enkel geluid door laat sijpelen.
Het zoekt zijn kracht in de verkwikkende afkoeling, in het gestaag neerplenzen van dauwdruppels.
Hetzelfde gebeurt er met ons, wij putten kracht uit de duisternis, uit de stilte , en uit het naar binnen sijpelende dauwdruppel geluid.
Daar vinden wij onze rust terug, vinden wij datgene wat de dag ons steeds ontneemt terug en dan sluiten wij ons luiken, onze deuren worden op slot gedaan, want niet een laat de nacht dichterbij komen dan nodig.
Ieder van ons schuwt die stoffige donkere duisternis, bang zijn ze dat zij er in zouden verdwalen, dat zij de weg naar de dag niet meer zouden terug vinden.
En ergens blaft er een hond, hij denkt dat de nacht zich geen meester kan maken van hem, een poes miauwt, een kikker kwaakt, krekels krevelen in het kreupelhout, en ergens zit er een kletsmeier onzin uit de krammen, en zo is zelfs het allerstilste moment nog vervult van geluiden.
En wij sluiten ons af, doen afstand van dit mooie, mooiste moment wat een dag in aanbieding heeft.
Wij trekken ons terug achter het raamkozijn, achter aanbeslagen ramen, waardoor geen stipje nachtkoelte doorheen sijpelen kan, wij sluiten buiten werkelijk buiten, en vergeten voor even de aarde rondom ons. Wij vergeten elk ander menselijk wezen, denken niet meer aan het leed wat geleden word twee straten verder, horen het nieuws aan als een monotone herhaling van woorden, woorden die gisteren zo waren, de dag ervoor, en die dag nog eens daarvoor. Wij zitten daar maar als levenlozen elke avond opnieuw voor die sneltreinbeelden, en niet een kan s morgens daadwerkelijk herhalen wat de avond voordien de zien was of de horen. Ze trekken een lijn tussen werkelijkheid en non-werkelijkheid, maar ze leggen allen die lijn op de plek waar dat dit voor hen het beste uitkomt.
Maar als de avond zijn stoffige wolk van duisternis laat zakken dan is ieder gelijk voor de ander, wij bidden allen voor onze eigen God, bidden elk ons eigen gebed, prevelen, fluisteren, denken het, en hier en daar misschien iemand die het uitschreeuwt, maar elk in hun eigen taal, met hun eigen woorden.
Om dan na het wezenloos zitten staren naar die sneltreinbeelden ons terug de trekken en afstand de nemen van het drukke bestaan daar achter de gesloten ramen. Wij trekken ons terug uit de actie van het alledaagse tafereel, verlaten het podium, zetten onze maskers af want voor de nacht kan niemand zijn ware gelaat verbergen. het ware wezen ontwaakt wanneer de slaap zich nestelt in hun geesten, in de vorm van dromen komen hun werkelijke personages naar de oppervlakte drijven. En ergens schreeuwt een vrouw om genade, een slapende ontwaakte middenin zijn droom en liet zijn ware gedaante zegen vierend doorheen de straten dwalen. Een schot word gelost, sirenes loeien, nog is het kwaad aanwezig.
Men staan er niet vaak bij stil, maar een mens herbergt vaak meer kwaad dan liefde in zich dan dat men zouden toegeven. Men zien het niet, want het kwaad is sluw en verbergt zich achter een sluier van leugens. t Is maar zo af en toe dat dit gestadige ritme zich openbaart.
Wanneer dit gebeurt dan is dit het moment waarop velen schreeuwen en tieren van woede, van onmacht, van weet ik wat nog veel meer, want het menselijk denken is ondoorgrondelijk.
In die overgang van traag bewust zijn verloopt deze stoornis vaak uitbundiger dan van een doorsnee mens, die persoonlijkheidverwisseling is er niet zomaar opeens het zit er al lang.
Het wakende blijft strijden die innerlijke strijd tegen het kwaad wat woont diep in dat lichaam.
Een mens heeft niet graag toe dat er kwaad schuilt in zijn gedachten kamertje, een mens verbergt het zoveel liever, tot dat het hek van de dam is en zijn geest explodeert, en dan is het te laat.
Het goede blijft aanwezig tot op het laatste moment, het blijft zich naar de voorkant schuiven, en duwt het kwaad achteruit, maar het kwaad is als de duisternis , het haalt ook zijn krachten uit andere bronnen.
Het natuurlijke ritmisch verloop van leven is een gestaag eentonig en monotone klankschaal wat steeds op het zelfde ritme blijft verder slaan, het kwaad daarentegen is de bakermat wat een symbolische kracht uitstraalt, want symbolisch is het omdat geen mens met dit kwaad geboren is, een mens is uit liefde ontstaan, en met liefde vervuld bij het betreden van de aarde.
Maar laat mij besluiten bij wat ik begon, de nacht, bij het stoffige gewaad wat op aarde komt neer de liggen, en men allen onze eigen soort van dagafsluiting beoefenen. Is dit dan geen mooi moment om eens samen de kijken naar de dag wat is voorbij gegaan en onszelf een af de vragen, was elke stap wat ik nam vandaag wel gerechtvaardig, was elke daad een daad uit medemens liefde, of waren ze meer gericht naar mijn ikzuchtige. Word het dan eens niet de tijd dat wij de ware bron van het leven blootleggen, en zich gaan keren in het Goddelijke wezen wat in ons allen aanwezig is vanaf de eerste dag van ons bestaan.
Zouden wij niet beter wanneer de avond zijn opwachting maakt inplaats van voor de buis de zitten starren naar die sneltreinbeelden eens opzoek gaan naar het Goddelijke mysterie, zouden wij dan niet ontdekken dat veel kwaad ontstond door eigen toedoen?
*************************************************************
Ik sliep en droomde dat het leven vreugde was.
Ik ontwaakte en ontdekte het leven als een belangeloze dienst.
Ik maakte mij dienstbaar
en ervaar het als waar geluk.
Rabindranath Tagore
|