Nog een aanvulling over : Zoerle-Parwijs
Het woordje "Zoerle", etymologisch opgebouwd uit de woorden "zuur" en "lo", was aanvankelijk een naam om een bepaald gebied aan te duiden. Het ging dus niet zozeer om een territoriaal welomschreven entiteit. Tot nog toe had alleen J. STERCKX in zijn studie Westerloo (1908) een klare kijk op de zaak: "De plaats Zoerle strekt zich uit grotendeels op Westerlo, en het overige op het voormalige laathof van Parwys, hetwelk afhing der heerlijkheid Gheel". In 1286 behoorde een deel van dit Zoerle reeds tot de heer van Geel, Hendrik III Berthout, want Geel aanvaarde ook (geestes)zieken uit Zoerle-Parwijs. Nadat in 1366 de familie van Hoorne in het bezit kwam van het land van Geel gaf Dirk van Hoorne ca. 1380 enkele heerlijkheden aan zijn broer Hendrik van Perwijs. Het is in die tijd dat het Geelse deel van Zoerle mogelijk zijn tweede naamlid "Parwijs" kreeg, ter onderscheiding van dat gebied dat tot de heer van Westerlo behoorde, nl. Zoerle-Westerlo.
Het woord "Perwijs" is afgeleid van het Waals-Brabantse "Perwez". Perwez was een heerlijkheid die in het bezit van de familie van Hoorne was. Na hun opvolging van de Berthouts van Duffel en Geel kreeg het bewuste stukje Zoerle van de van Hoornes "Perwijs" in zijn naam.
In de haardstedentellingen van de 15e eeuw wordt dit Zoerle-Parwijs ook "Zoerle onder Duffel" genoemd. De laatste heer van Geel uit het geslacht van Hoorne, Hendrik van Hoorne en kleinzoon van hogervermelde Hendrik van Perwijs, was immers ook heer van Duffel.
Uit de 17e eeuwse archivalia van bestuurlijke aard blijkt dat de gezworenen van Zoerle-Parwijs zich vaak "laten van Zoerle onder Perwijs" noemden, terwijl in de meeste bronnen van Westerlo sprake is van kortweg "Parwijs", dit om verwarring met Zoerle-Westerlo te voorkomen. Vandaar dat het vreemd is dat Lauwerys in zijn uitgave van de Keuren van Westerloo een ernstige vergissing begaat door te stellen dat de beschreven keuren ook voor Zoerle-Parwijs golden. Want het "Zoerle" dat herhaaldelijk opduikt in de keuren slaat alleen op Zoerle-Westerlo. In artikel 112 van het keurboek wordt het immers duidelijk gemaakt: alle inwoners van het land van Westerlo maar ook "sij die gheseten waren buijten onder eenige Laetbancken twaere Parwez, Ham oft andere" zullen moeten bijdragen in de onderhoudskosten van vreemde ruiters, omdat die vreemde inwoners ook mogen genieten van de gemene gronden onder het land van Westerlo. Het gaat hier over de inwoners van Zoerle-Parwijs en Eindhout-hamme.
In Zoerle-Parwijs vinden we voor het eerst in 1537 de naam van een meier terug. Hij stond als vertegenwoordiger van de heer van Geel in voor de ordehandhaving en diende bij ernstige delicten zich te richten tot de drossaard van Geel. Omstreeks 1700 vond er een onduidelijke overgang plaats van een laatbank naar een schepenbank, iets wat ook in de scabinale akten van die tijd weerspiegeld wordt. Interessant is dat in deze kleine gemeente met een beperkt aantal inwoners 250 à 400 tijdens het Ancien Régime een relatief grote kans tot echte participatie in de gemeentelijke aangelegenheden bestond. Een groot deel van de min of meer geletterde Zoerlenaren kreeg de kans in de 18e eeuw de functie van schepen, burgemeester, kerkmeester of H.-Geestmeester te vervullen indien ze tenminste niet zelf hulpbehoevend waren. Wellicht via zeer oude gewoonten werden de tienden in Parwijs niet door de heer van Geel, maar door de abt van Tongerlo, de heer van Westerlo en de pastoor van Westerlo geïnd. Deze laatste beschikte over de tienden van 21 ha goed, het "Persoonstiendeke" geheten. De overige 161 ha die Zoerle-Parwijs groot was, werden door de abt en de heer van Westerlo verdeeld voor de inning.
De schepenen van Zoerle-Parwijs zegelden in 1785 met het schild met drie palen met vrijkwartier van hermelijn van het huis Berthout-Duffel(1), wapen dat ook gebruikt werd door de schepenen van Geel. De Hoge Raad van de Adel, overwegende dat voldoende vaststond dat de gemeente Zoerle-Parwijs in het bezit was van een wapen van lazuur met een Sint Niklaas van goud, heeft dit erkend. Een Koninklijk Besluit van 31 januari 1839 heeft deze erkenning bekrachtigd.
Overgenomen van het Internet.
-o-o-o-O-o-o-o-
|