Het paard stond stil en wachtte op broeder Dominic. De blauwe melkkar achter het paard stond voor het klooster en waggelde lichtjes bij elke beweging. Ongeduldig stampte het met zijn voorpoot in de kiezelsteentjes. Het was een vast ritueel en terwijl Tuur de melkboer klanten bediende op de Rozenkranslaan kwam broeder Dominic uit het klooster met suiker voor het paard. Broeder Dominic herstelde van een hersenbloeding en wandelde voorzichtig sinds. Wij noemden hem “de broeder op de eikes” gezien het net was of hij op eieren liep. Sindsdien was hij de portier van het klooster. Hij was de opvolger van broeder Simon welke begin zestiger jaren stierf. In de jaren zestig en begin zeventig van vorige eeuw deed Tuur zijn melkronde met paard en kar. De melk zat nog in glazen literflessen van ‘Inza’ en de yoghurt in vierkante flesjes wit of roze. De verse melk klotste in metalen melkkannen en met een litermaat vulde hij de kannetjes bij de klanten. Zoals altijd droeg hij een blauwe stofjas en paste daarom bij de kleur van de kar. In die tijd kwamen er nog huis aan huis verkopers langs welke zorgden voor een vorm van routine in het leven van elke dag. Zo was er de voormiddag de bakker met zijn elektrisch wagentje geurend naar brood en koeken. Hij reed al elektrisch toen er nog geen sprake was van klimaat en uitstoot. Het wagentje had schuifdeuren en sturen deed hij met een grote metalen buis geplooid in de vorm van een u. Op zijn heup droeg hij een grote bruine geldtas rinkelend van kleingeld. Op vrijdag kwam de grote winkelwagen van Kelchtermans uit Winterslag langs met vaste stopplaatsen op de cité. Je had het witte-klingelbel-wagentje van de soepcentrale met verse soep. Kolen van Berghmans uit de Calvariestraat en ga zo maar door. Het klinkt misschien idyllisch maar ik herinner me zelfs een ‘scharensliep’ op een fietswagentje. Alles paste in het geheel, en de geluiden en geuren waren onderdeel van het organisch proces in de wijk. Het was zo vertrouwd als het gebeier van de klokken op zaterdagavond of zondagvoormiddag. Een kwartier voor elke mis werd er al verwittigd. De hoogmis ’s zondags om half elf werd aangekondigd met twee klokken. Er was ook een Italiaanse mis een half uur eerder in de zijkapel. En dan had je nog een zware doodsklok welke enkel luidde bij een overlijden. Buurtwinkels waren nog echte kruideniers en vooraan op de Dominikanenlaan was er de ‘Wirowa’, wij spraken van ‘de Poolse winkel’. Nadien werd deze overgenomen door de familie Lenaers. Op de hoek in de Goudstraat was er een Spar en verder op de wijk waren er nog enkele winkeltjes. De Nopri in het centrum lag op de markt en had ook een ingang tegenover de kerk. Op de hoek aan het oude gemeentehuis was er een Delhaize-de leeuw. Een stenen leeuw lag boven de ingang en keek naar mij als kind toen ik aan Meng voorbij wandelde en speelde met de wit-rode kettingen. Deze kettingen hingen aan ijzeren paaltjes en scheidden de stoep van de weg. Het Shopping Center was nog in aanbouw en de drukte van het centrum, samen met het busknooppunt vond plaats tegenover de kerk. Fietsen in de Grotestraat was gevaarlijk met de tramsporen. De tram was al lang verdwenen maar de sporen bleven nog een hele tijd liggen. In het centrum raakten we veilig via het kiezelwegske aan ‘De Broekskes’ in de Gildelaan. We volgenden daar het kiezelpad waar nu de dieplaan ligt en kwamen zo uit aan de Winterslagstraat en de markt. Enkel een klein gebouw lag naast het kiezelpad dat later nog gebruikt werd voor de honden van de Politie. Het Shopping Center stond op het punt om open te gaan en iedereen die het zag sprak er van. Je zou er kunnen parkeren op het dak, Amerika achterna. The sky was the limit, maar in een rustige gemeente als Genk was dat maar een tiental meter hoog. Bij de opening was het er een drukte van jewelste en vanaf toen verloor Genk langzaam een stuk verleden dat nooit meer zou terugkomen. Goed of toch niet zo goed, wie zal het zeggen.
|