Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
08-04-2010
Gouden Bruiloft
Zijn jullie echt al zo oud? vraagt Viktor, ons jongste kleinkind.
Oud wel, maar nog niet versleten hoor! zeg ik met een brede glimlach.
Viktor is elf en kijkt aandachtig naar de uitnodigingskaart voor ons gouden huwelijksfeest.
Papa heeft deze kaart gemaakt hé, en heeft hij ook die fotos zelf genomen?
Die laatste foto wel, maar die van op onze trouwdag kan hij niet gemaakt hebben, want toen was hij nog niet eens geboren.
Hi, hi gniffelt Viktor, kijk eens peter hoe mager jij toen was.
Ja jongen, dat is meer dan twintig kilo geleden hé.
Twintig kilo? hij begrijpt mijn grapje niet en fronst zijn voorhoofd.
Vijftig jaar en twintig kilo geleden, verduidelijk ik en leg ostentatief mijn handen op mijn buikje.
Ha ja, nu versta ik het, maar moemoe die is niet dikker geworden en jij wel.
Dat komt omdat ik al vijftig jaar lang lekker eten van haar krijg.
Dat is waar, moemoe kan lekker koken.
Hoeveel mensen gaan er naar jullie feest komen peter?
Och, ik weet het niet precies. Tussen vijftig en zestig denk ik.
Wie komt er allemaal?
Onze familie, die ken je al en dan een hele reeks vrienden.
Het zal plezant zijn, ik ga zingen en dansen op jullie feest.
Als hij weg is, blijf ik in mijn zetel zitten en kijk dromerig naar de uitnodiging met de twee fotos.
Het uiterlijk van een mens verandert nogal in vijftig jaar, maar de binnenkant verandert niet echt, tenminste zo denk ik er over. Tijdens het schrijven van mijn verhaaltjes over vroeger voelt het net of ik die dingen weer opnieuw beleef. Ik heb daar echt deugd van.
Meer dan vijftig jaar ken ik mijn vrouwtje nu al en ik ben nog altijd even gelukkig bij haar als die eerste dag. Ik zou een gedicht willen schrijven, maar ik weet dat dit niet mijn sterkste kant is. Toch zal ik maar een poging wagen.
JUBILEUM
zoals de muur en het behang
kleven ze stevig aan elkaar
bijna hun hele leven lang
houdt zij van hem en hij van haar
t is of de tijd heeft stil gestaan
wanneer ze denken aan die dag
zij had een wit-rood kleedje aan
toen hij haar voor t eerst zag
ze zei hem niet ik hou van jou
hij zag het in haar ogen
dit meisje is de ware vrouw
zij zou hem trouw beloven
al vijftig jaren vol geluk
zitten ze in hetzelfde bootje
hun liefdesschuitje ging niet stuk
het kon tegen een stootje
als de muur en het behang
zo is het altijd al geweest
wat komen zal maakt hen niet bang
op naar het diamanten feest
Er rolt een traan over mijn wang. Ach wat ben ik toch een sentimentele snul.
Waar blijft hij nu toch? Ons mama schudt ongeduldig met haar hoofd en
schuift het dunne gordijn opzij. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes en probeert,
door het schemerdonker, tot aan de straatkant van ons steegje te
kijken. Niemand te zien, zucht ze, straks is het helemaal donker buiten,
en zijn eten staat hier maar koud te worden. Ze laat het gordijn weer los en
loop naar de Leuvense stoof, maar geen minuut later staat ze weer bij het
venster. Steeds dezelfde scène herhaalt zich; naar het venster lopen, gluren,
hoofdschudden, terug naar de kachel, zuchten en op haar tanden bijten. Dat
knarsetanden van ons moeder kennen we al lang want telkens als ze zich over iets
opwindt doet ze het. De schavuitenstreken van mijn broer maken haar soms
radeloos maar vandaag is het de schuld van pa. Mil en ik zitten tegenover elkaar
van de keukentafel en maken ons huiswerk. Mag de petroleumlamp niet aan?
vraagt mijn jongere broer en legt zijn potlood neer, ik zie geen steek
meer. Wacht ik zal de kachel bovenaan wat open zetten dan zie je nog wel
genoeg. Met behulp van de koterhaak opent ze het deksel van de gietijzeren
kachelpot en zet het schuin waardoor de gloeiende kolen zichtbaar worden. Een
gele gloed verspreidt zich over het plafond van de kamer. De weerkaatsing is
maar zwak en helpt ons niet veel. Er is niet genoeg vlam in de stoof, zo
zien we nog niks, mekkert mijn broer. Ma schept wat eierkolen uit de emmer
en giet ze op de gloed. Het licht wordt nog minder. Ze beseft wat ze gedaan
heeft en kotert wild met de pook in het vuur maar het blijft even donker. Ik doe
ook mijn duit in het zakje. Steek de lamp aan ma, zeur ik, ik schrijf al
naast mijn blad. Ja, t is al goed zageman, bromt ze en neemt de lamp van
de kast, schudt er even mee en luistert aandachtig. Als er maar genoeg
petrol in zit...
De koperen lamp staat nu midden op de tafel en het oranje vlammetje danst
zachtjes op en neer. Terwijl we verder schrijven, schept ma het eten van haar
man in een diepe teljoor en zet die achteraan in de oven van de Leuvense
stoof. Daar zie, ik kan niet langer wachten met mijnen afwas! Ze zet een
wit gelakte afwaskom op tafel, neemt de moor van de stoof en giet er het hete
water in. Pas op! Dat spat hier op mijn blad, schrik ik en trek haastig
mijn schoolschrift weg. Al wel duizend keer heb ik jullie gevraagd om je
huiswerk te maken vóór dat we gaan eten, maar nee, hé! Altijd als ik aan het
afwassen ben. Wie niet horen wil moet voelen. Een beetje kwaad steek ik mijn
schrijfboek weg, schuif mijn stoel bij de kachel en plaats mijn voeten op het
verchroomde onderstel. Mil komt naast me zitten en op datzelfde moment gaat de
voordeur open en komt vader binnen. Ma gunt hem aanvankelijk geen blik en blijft
verwoed rommelen in haar afwaskom.
Is er geen eten? vraagt de laatkomer. Het staat in den oven, zegt ze
kort. Pa steekt zijn lange arm tussen ons twee door en klapt het ovendeurtje
open. Zijn adem ruikt naar bier. Hij zet zich aan tafel en begint zwijgend te
eten. Ma kijkt bitsig, haar tanden knarsen. Af en toe maakt ze aanstalten om
iets te zeggen maar houdt zich voorlopig in. Plots kan ze het niet langer
houden en flapt het eruit. En waar hebt gij zo lang gezeten? Bij onze
Jef. Ik moest daar toch een kraan gaan repareren. Ja, en moest dat zo lang
duren? Tot als het gedaan was zeker. Er volgt een stilte, allen het
tikken van pas vork is te horen Was Angèle ook daar? Ja zeker? ze is
toch de bazin van t café. Waarom kan uw broer die kraan zelf niet dichten,
hij is toch ook loodgieter. Onze Jef was niet thuis Als van een bij
gestoken reageert ze. Ha zo! Ik wíst het hé! Daarom zijt ge zo lang
weggebleven, sist ma, omdat ge met Angéle alléén waart. Dat is niet
waar, hij wil het uitleggen, onze Jef is thuisgekomen en hij heeft me nog een
paar pintjes betaald voor het werk dat ik gedaan heb. Gij liegt dat ge
zwart ziet, brult ze plots, ik ken je wel. Een echte wijvenzot zijde
gij. Maar enfin waar haalt ge dat nu weer? Hij staat recht en wil haar
sussen, maar ze is zo vreselijk opgewonden dat ze plots met haar schotelvod naar
hem uithaalt. Verschrikt springt pa achteruit. Zijde gij nu zot aan t
worden of wat is t? Ma is zichzelf niet meer, grijpt pas bord en kiepert
het eten in het vuur van de openstaande stoof. Voilà zie! Als ge bij een
ander kunt zitten, dan moogt ge daar gaan eten ook! Ze staat te trillen op
haar benen. Mil en ik krimpen ineen en durven niet bewegen. Zoiets hebben we nog
nooit meegemaakt. Pa is nu ook kwaad geworden. Hij pakt haar het lege bord uit
de handen en kwakt het op de tafel, zodat het in drie stukken breekt. Oh!
Als gij dat kunt, wel ik ook! roept ma en werpt een tweede bord tegen de
grond. Nondedju! Nu moet het gedaan zijn! Om zijn woorden kracht bij te
zetten grijpt pa een zware soepkom en smijt ze met kracht op de tafel. Het
tafelblad is echter niet bestand tegen dat geweld en de voetrand van de kop
maakt een diepe inkeping in het dunne triplex. Het projectiel botst weer omhoog
en vliegt met kracht tegen de muur aan diggelen. Van pure schrik begin ik te
wenen en Mil volgt mijn voorbeeld. Sla alles maar kapot! gilt ma, ik blijf
hier toch niet langer. Ze voegt de daad bij het woord en slaat de voordeur
achter zich dicht.
Als van de hand Gods geslagen blijft pa in het midden van de kamer
staan. Het is plots heel stil. Niet meer kwaad zijn paake, smeek ik door
mijn tranen heen. Bibberend gaan we in een hoekje staan en houden mekaars
hand vast. Vader laat zich op een stoel neervallen en kijkt wezenloos voor zich
uit. Na een poosje schudt hij niet begrijpend met zijn hoofd, staat langzaam
recht en begint de scherven op te rapen. We voelen dat het ergste voorbij is
en schuiven langzaam naar de voordeur toe. Waar is ons maake nu? vraagt Mil
smekend. Buiten zeker, zegt pa quasi onverschillig en ruimt verder
op. Het is pikdonker in ons steegje en we weten niet langs welke kant we
moeten gaan zoeken. Links van ons horen we iemand snikken. Mama zit ineengedoken
op een steen en we zien haar schouders schokken als we dichterbij komen. Wat
is er maake? vragen we beteuterd en willen haar troosten. Pa is niet meer
kwaad, kom asjeblief terug naar binnen. Wij zullen braaf zijn. Ze probeert
niet meer te wenen, maar wil aanvankelijk niet mee. Kom binnen toe, het is
hier koud. Binnen brandt de stoof, allé kom maake. Eindelijk laat ze zich
toch vermurwen en gaat met ons mee. Schoorvoetend komt ze achter ons de keuken
in en zet zich aan de tafel, die ondertussen helemaal is leeggemaakt. Pa zit
met zijn voeten onder de rode bolle kaken van de Leuvense stoof. Jullie
moeten gaan slapen, zegt ma en maakt aanstalten om ons naar de kamer te
brengen. Uit de oven haalt ze twee warme bakstenen die ze in een doek wikkelt en
aan het voeteinde in ons bed stopt. Eenmaal onder de lakens houden we ons
muisstil en luisteren gespannen naar de geluiden in de keuken. Veel horen we
niet en als de lichtspleet onder onze kamerdeur uitdooft, weten we dat ma en pa
ook naar hun slaapkamer zijn. Er is geen geluid in de kamer naast de onze en
we vermoeden dat de ruzie over is. Na een poosje horen we het ritmisch piepen
van de kafzak waarop onze ouders slapen. Gerustgesteld doen we geen moeite meer
om wakker te blijven en vallen onze ogen toe. De volgende ochtend is alles
vergeten en wordt er met geen woord meer gesproken over het geschil van
gisteravond.
Dit was de ene en enige keer dat we onze ouders zagen ruzie
maken. Enkel het beschadigde tafelblad bleef nog lang een stille getuige van die
avond toen er petrol in de soep was. -
Af en toe krijg ik mijn broer Mil op bezoek en
praten we nog eens over vroeger toen we nog kind waren. Hij vindt het
fijn dat ik wat verhaaltjes schrijf over die tijd van toen... maar soms
komt hij nog eens met een voorvalletje op de proppen dat ik al helemaal
vergeten was.
Gisteren zei hij: 'Weet je het nog...?'
1945
Mijn broer en ik zijn 'sleutelkinderen'. Nooit is er iemand thuis als
we van de school komen. Wij trekken onze plan wel en vinden dat
normaal.
Ons moeder helpt haar man in zijn atelier te Brussel, waar ze
samen zinken buizen en dakvensters maken. Veel tijd om eten te bereiden
heeft ma niet en het is ook niet bepaald haar specialiteit.
Wij eten echter altijd wat er op tafel komt en vinden het nog lekker ook.
Als er overschot is wordt dat niet weggesmeten, nooit! De schaarste tijdens de oorlog zit nog fris in ons geheugen.
Deze middag eten we het teveel van de pellepatten met ajuinsaus die ma de avond voordien tot uienpuree heeft geplet.
Mil is eigenlijk de 'kok' en verwarmt de 'ajuinstoemp' in een kookpot
op de Leuvense stoof, die ik - dat is mijn taak - heb aangestoken.
Ik ben 9 en Mil is 8.
Mijn broer zit recht tegenover mij aan de keukentafel. Dit is onze
vaste plaats, ver uiteen, zodat we mekaar niet kunnen ambeteren zegt
ons ma.
De bokaal met zure haring staat in het midden van de tafel. Mil
leunt zover mogelijk naar voor, neemt er één van de twee vissen uit en
schuift de pot nogal roekeloos in mijn richting.
Een scheut azijn die over de rand spat vormt een plas op het tafelblad.
'Opkuisen!' Zeg ik streng. 'Jij hebt gemorst!'
'Kuis het zelf op,' zegt hij en begint te eten.
De ajuinstoemp smaakt minder goed dan gisteravond. Ik heb niet veel honger en roer lusteloos door de platte puree op mijn bord.
Langzaam schep ik wat puree op de top van mijn vork...
Al spelend pak ik ze vast als een katapult, neem een schiethouding aan en mik naar Mil.
'Kuis die azijn op heb ik je gezegd of...'
'Of wat?'
'Of ik schiet.'
'Dat durft ge niet' Hij trekt een vies gezicht en steekt zijn tong naar me uit.
Vlam! De 'kogel' mist zijn doel.
'Ha, ha, ge hebt me niet hé!' Lacht hij.
Het tweede projectiel vliegt rakelings langs zijn oor en spat open tegen het behang op de muur achter hem.
'Weer mis!' Gilt mijn broer. Nu heeft ook hij zijn pureewapen in aanslag.
'Hier zie! Pak aan!' De klonter raakt mijn linkerschouder en het klevend goedje blijft aan mijn trui plakken.
Patst! Een tweede schot is er naast en komt op de deurstijl terecht.
Nu is het hek helemaal van de dam. Binnen de kortste keren wordt de keuken herschapen in een waar slagveld.
We bekogelen elkaar tot onze borden helemaal leeg zijn.
Pas als we uitgelachen zijn overzien we de schade die we hebben aangericht.
Niet enkel wijzelf maar ook de muren, de deur en de kast hangen vol
met aardappelpuree. De bokaal is omgevallen en de rest van de azijn
loopt over de tafel en druipt op de grond.
Als ik van mijn stoel opsta schuiven mijn voeten uit op de smurrie en
val ik languit op mijn rug. Grote hilariteit van kleine Mil.
Het lachen vergaat hem snel als ik kreunend blijf liggen.
'Hebt ge u pijn gedaan?' Vraagt hij bezorgd.
Wanneer hij zich over me buigt om me recht te helpen pak ik zijn arm
vast en trek hem mee op de grond. We schaterlachen en rollenbollen over
de vloer. Als hij wil weglopen grijp ik naar zijn benen maar hij is me
te vlug af.
Mil is plots niet meer bereid om verder te spelen.
'We moeten dat hier allemaal opkuisen want als ma en pa dat zien
zal er een dikke rammeling volgen.' De kleine voegt de daad bij het
woord en gaat een emmer en dweil halen in het waskot.
Het kost ons ruim een uur eer alles proper is en de sporen zijn uitgewist.
We doen zelfs de afwas en zetten de borden en de kookpot weer netjes in de kast.
Moeder is blij verrast als ze geen afwas in de gootsteen ziet staan
maar wanneer ze twee dagen later haar huis opruimt en onder de kast nog
gedroogde etensresten vindt wil ze weten waar die vandaan komen.
Het kost haar weinig moeite om ons te laten bekennen want we
kunnen ons nog steeds niet inhouden van het lachen als we aan het
gevecht terugdenken.
'Ha daarom hebben jullie toen de afwas gedaan...' ,zegt ze en gaat
dreigend met haar opneemvod naar haar twee bengels, maar we zien aan
haar gezicht dat ze zelf moeite heeft om zich serieus te houden en we
krijgen de tijd om weg te vluchten...
Al dagen aan een stuk loopt Pierre met een koordje uit zijn mond. Zijn jongere broer Milleke lacht hem vierkant uit. Kijk onze Pierre nu toch eens, de schrikschijter. Hij heeft een koordje aan zijn tand gebonden en wou hem er zó uittrekken, maar hij is veel te bang. Onze pa zegt dat hij dat koortje aan de klink van de deur moet vastmaken en ze dan met een harde klap dichtslaan, dan is er hij ineens vanaf. De kleine pagadder heeft er duidelijk schik in om zijn oudere broer, Den Boike, bij de vrienden eens goed belachelijk te maken. De bijnaam Boike heeft niks te maken met het bengelende koortje over zijn kin maar wij noemden Pierre altijd zo en hebben nooit geweten waarom. Ik begrijp mijn vriend wel want ikzelf heb ook een loszittende melktand in mijn mond, onderaan rechts. De nieuwe tand komt er al door en heeft de oude een beetje opzij geduwd, dat voel ik als ik er voorzichtig met mijn tong langs ga. Eigenlijk ben ik dus even bang als Den Boike. Bij elke hap eten of onverwachtse beweging met mijn tong voel ik een pijnscheut in de rechterkaak. Trek die tand toch uit! Zegt ons ma. Het doet pijn zulle! Ik zal nog een beetje wachten tot hij wat losser staat Een week later zit de tand er nog en ma is mijn gezeur stilaan beu aan het worden. Kom hier, zegt ze resoluut en grijpt me bij de schouder. Doe uw mond open. Nee! Ik wil niet. Lenig glip ik onder haar hand door en blijf op een veilige afstand staan. Als die tand er volgende week nog niet uit is gaan we hem laten trekken bij dokter Stopie. Oei! Ik weet wat mij te doen staat. Door het keukenvenster zie ik mijn broer die op de koer aan 't spelen is. Vlug neem ik een draad van dik tamboerekens garen en knoop die rond mijn tand. Het andere uiteinde maak ik vast aan de deurklink. Dan schuif ik een stoel bij de deur, ga erop zitten en hou me stevig vast. Mil! Kom eens binnen. Wat is er? Ik moet u iets laten zien. Mijn stem beeft een beetje. Ik knijp mijn ogen dicht. Wat moet je me laten zien? Hij komt de keuken ingestormd maar... er gebeurt niks. De deur draait naar binnen open en het strak gespannen koordje valt slap... Wat doet gij daar? Plots begrijpt hij de situatie en begint hartelijk te lachen. Zonder een seconde te wachten rits ik vlug de draad van de klink en loop weg. Het ontbreekt mij aan moed om het vandaag nog eens te proberen. De garendraad berg ik op voor later, misschien...
Buiten zijn de vrienden aan het spelen en Pierre is er ook bij. Nog steeds hangt het koordje uit zijn mond en bengelt uitnodigend over zijn kin. Plots kan ik aan de verleiding niet weerstaan en geef er een ferme snok aan. Ik heb het touwtje in mijn hand en aan het uiteinde bengelt een wit tandje. Ik verwacht een huilconcert maar in de plaats daarvan komt het slachtoffer mij bedanken. Ik heb helemaal niks gevoeld! Ik denk dat hij me gaat omhelzen...
Voordat ik opnieuw de moed heb om mijn probleem op te lossen neemt ma mij mee naar dokter Stopie. Stopie is lange tijd de beste dokter in onze gemeente geweest, niet moeilijk als je weet dat hij ook de enige was. Hij had geen gebrek aan patiënten maar dat was pas na de dood van zijn voorganger Dr. Pierrard want aanvankelijk, na zijn terugkeer uit Belgisch Kongo, duurde het een hele tijd eer de mensen bij hem op consultatie wilden gaan. Een en ander had te maken met zijn manier van werken. Er werd verteld dat hij nogal bruut omging met zijn patiënten (Afrika - manieren misschien?) en nogal gemakkelijk een spuitje toediende, zelfs bij het behandelen van een banale verkoudheid. Daarom kreeg hij al vlug de bijnaam; 'Jef pikuur'.
Hoe hard ik ook tegenstribbel, moeder is vastberaden; die tand moet er uit! Ik krijg toch geen pikuur hé? Vraag ik smekend aan de dokter. Nee, nee, zegt hij geruststellend. Dat is niet nodig. Bevend neem ik plaats op de executiestoel en wil aanvankelijk mijn mond niet open doen. Jef Pikuur verliest zijn geduld en vraagt mijn moeder om me goed vast te houden. Wat daarna volgde zal ik mijn leven lang onthouden. Mijn moeder hield me in een wurggreep en Stopie wurmde een tang tussen mijn lippen en begon verwoed te wroeten in mijn mond. Het deed verschrikkelijk pijn en ik spartelde als een paling maar na enkele minuten stak de bruut triomfantelijk zijn trektang met een bloederige klomp tand-vlees omhoog. Die zat nog goed vast. Beweerde hij.
Vlug spoelen en nu naar huis. Nooit heb ik zoveel afgezien bij een tandarts. Thuisgekomen wil ik nog even wat bloed uitspuwen en mijn mond spoelen. Voorzichtig glijdt mijn tong naar de gevoelige plaats... er zit iets dat loskomt,... ik schrik me een aap als ik mijn rotte melktand uit mijn mond haal. Waar mijn nieuwe tand moet zitten is er een heel groot gat.
Ik ben nu 71 en heb nog al mijn eigen tanden... behalve één.
1941 Die nieuwe patatten hebben me goed gesmaakt. Zegt Julien, terwijl zijn tong treiterig over zijn lippen draait en hij minachtend op mij en mijn broer Mil neerkijkt. Hij weet dat onze pa in Duitsland krijgsgevangen zit en ons moeder
moet gaan werken bij rijke mensen - aan vier frank per uur - om
haarzelf en haar twee kinderen in leven te houden.
Julien is meer geslepen dan zijn jongere broer Françios die ons al eens een appel of wat kastanjes geeft, uit compassie.
Hun moeder, dikke Maria, was de enige vrouw, voor zover ik weet,
die tijdens de oorlog goed in het vet zat. Haar eerste man is al enkele
jaren dood en nu is ze opnieuw getrouwd met Louis, een verre neef van
haar uit het zevende knoopsgat.
Louis is een pantoffelheld en heeft bovendien het warm water niet
uitgevonden. Hij is al blij dat er eten op tafel staat als hij van zijn
werk thuis komt en aan zijn stiefzonen heeft hij ook helemaal niks te
zeggen, die lachen hem gewoon uit.
Wanneer Louis uit werken is komt er bij de dikke nogal eens ander mansvolk over de vloer.
Het is daar zeker de zoeten inval? Zeggen de buren terwijl ze mekaar een niet mis te verstane knipoog geven.
Als er bezoek komt, weten Julien en François dat ze buiten moeten gaan spelen...
Ook onze welgestelde buurman Mil de Neus, komt al eens
langs bij Maria. Hij brengt dan iets mee uit zijnen hof of kelder
als hij bij haar een klapke komt doen.
Zijn bijnaam de neus heeft hij niet te danken aan een groot
reukorgaan maar wel aan het feit dat hij overal profijt ruikt en heel
geslepen is.
Waar hebt gij die nieuwe patatten gehaald? Vraagt ons ma aan de
buurvrouw die nu wijdbeens op een stoel naast haar voordeur zit.
Vraag eens aan Mil de Neus of hij voor u ook geen zakje kan brengen. Hi, hi. Gniffelt ze.
Van Mil? Die gierigaard. En wat kosten die patatten?
Kosten? Hij wil er geen geld voor. Alleen... een beetje,... enfin,
ge weet wel. Ze steekt even haar duim tussen wijs- en middelvinger.
Zanderin is geschokt.
Dan mag hij zijn patatten houden. Zegt ze kwaad en gaat meteen weer naar binnen.
De volgende dag staat er een kleine jutezak met aardappels tegen onze achterdeur.
Ma weet niet van wie ze komen en vraagt aan Maria of zij die patatten daar heeft neergezet.
Die komen zeker van Mil. Zegt ze geheimzinnig.
Zit gij daar voor iets tussen?
De dikke trekt haar schouders op maar geeft geen antwoord...
Als hij denkt van mij daarmee te verleiden dan heeft hij het goed mis. Zegt ma geïrriteerd.
Gretig kijkt ze naar het jute zakje en twijfelt even. Dan neemt ze het resoluut beet en gaat ermee naar binnen.
Die avond eten we lekkere patatten, gekookt in de pel.
Van de rest maak ik aardappelmeel om koekjes te bakken.
Oh ja, koekjes. Zeggen we in koor.
We moeten helpen om de rauwe aardappels te raspen want ma wil doen wat ze heeft beloofd.
Op de tafel voor het raam wordt de pulp op een paar
keukenhanddoeken in de zon te drogen gelegd. Na een paar dagen is de
'bloem' klaar om te gebruiken.
Nooit eerder hebben koekjes ons zo goed gesmaakt.
Een zacht geklop aan de achterdeur doet ons even opschrikken.
Ma maakt open en Mil de Neus staat pal voor haar.
Ze voelt dadelijk waarvoor hij komt.
Voor wat is t? Vraagt ze en haar ogen vernauwen zich tot spleetjes.
Ik kom mijn leeg patattenzakje terughalen, en eh...
Voor hij kan verder praten stopt ma het hem al in de handen.
Hier is t,... zegt ze nors.
En...krijg ik gene merci? Vraagt hij geslepen en maakt aanstalten om binnen te komen.
MERCI! - En ik moet er geen meer hebben! VERSTAAN? Schreeuwt ma in zijn gezicht en smijt de deur voor zijn neus toe.
Even leunt ze met haar rug tegen de binnenkant van de deur en bijt op haar onderlip om niet te huilen.
Dan gaat ze voorzichtig kijken aan het raam om te zien of hij al weg
is. Vliegensvlug trekt ze zich terug als hij langzaam voorbij het
venster passeert en probeert doorheen de gordijnen naar binnen te
gluren.
Pas als ze hem ook aan de voorkant van het huis ziet voorbijgaan haalt ze opgelucht adem.
Aan de keukentafel zakt ze op een stoel neer en laat haar tranen de vrije loop.
Wat is er maaken? Hebt ge uwe vinger tussen de deur geplet?
Nee, t is niks jongens. Neem elk nog maar een koekje, toe...
Nadat ik me van mijn zwakste kant had laten zien door bijna in zwijm te vallen tijdens de geboorte van ons dochtertje Marleen, nam ik me voor om volgende keer sterk te zijn. Nee, zoiets mocht niet meer gebeuren.
We willen nog kinderen maar besluiten toch om eerst een beetje aan geboorteplanning te doen. Geboorteplanning? Hoe doe je dat? In die tijd had de kerk nog heel wat inspraak bij de jonge gezinnen, in elk geval bij ons toch. Alhoewel condooms al lang genoeg bekend waren wisten we niet hoe je eraan moest geraken en daarom zochten we ons heil in de door de kerk toegelaten methode van de periodieke onthouding ook nog de Ogino-Knaus methode genoemd. Sceptici noemden het schamper Vaticaanse roulette. Bij ons werkte het echter uitstekend. Dit wil zeggen, al na enkele maanden hadden we prijs... Tineke was opnieuw in verwachting. Onmiddellijk beloof ik haar dat ik deze keer niet zal weglopen tijdens de bevalling. Mijn vrouwtje lacht omdat ik zo vast overtuigd ben en plaagt me. Ik dacht dat jullie mannen het sterke geslacht waren en bij het zien van een druppel bloed zak je al door je knieën. Ha, ha! Ik besluit om me te trainen. Ik wìl en zàl aan haar zijde staan bij de volgende geboorte. Daarom ga ik op zoek naar bloedscènes op TV en vind die in operatieprogrammas. De eerste pogingen om te blijven kijken naar deze beelden bekomen me slecht en ik moet telkens naar de keuken vluchten om op adem te komen. Daar drink ik dan een slokje bier of een jenever en betreed weer moedig de arena om na enkele minuten opnieuw te moeten vluchten en een volgend slokje te nemen. Het valt mij op dat ik na de derde of vierde poging al langer kan blijven kijken en kom tot het besluit dat de alcohol er wel voor iets tussenzit. Ik meen de oplossing gevonden te hebben en voorzie me van een kleine platte jeneverfles die ik in mijn vestzak kan steken. Op zondag 16 juli 1962 is het zo ver en ga ik vol vertrouwen mee naar het moederhuis. Op het tempo van de weeën neem ik een slokje van mijn medicijn en als we de verloskamer binnen gaan voel ik me beresterk. De bevalling gaat vlot. Ik wordt helemaal niet ziek en ben fier over mijn prestatie. In mijn ijdelheid zou ik bijna vergeten dat de prestatie van mijn vrouwtje nog veel en veel groter was want ze zette zonder klagen een flinke zoon van vier kilogram op de wereld.
Ogino-Knaus heeft bij ons afgedaan en we nemen onze toevlucht tot andere middelen die al even ondoeltreffend blijken te zijn want exact achttien maanden na de geboorte van Bert kondigt Walter zich aan om geboren te worden.
Bij een controle in de voorlaatste maand van de zwangerschap stelt gynaecoloog Mingeot vast dat er een probleem is. Mijn vrouw en ik hebben dezelfde bloedgroep A, maar zij is rhesus Negatief en ik ben Positief! Bij het eerste kind heeft dat geen invloed maar bij het tweede en vooral derde kind maakt de moeder antistoffen aan die het bloed van het kind vernietigen. Omdat de kans bestaat dat het kind onmiddellijk na de geboorte nieuw bloed moet krijgen wordt mij gevraagd om klaar te zijn als donor voor mijn kind. Onze toneelkring De morgenster speelt de laatste opvoering van De blijde begraving van Klakke Verdoest en ik speel mee. Omdat Tineke al een paar weken overtijd is en elk moment kan bevallen is ze thuis gebleven. Wij wonen slechts op driehonderd meter van de zaal waar we optreden. Na de voorstelling loop ik dadelijk naar huis en vind mijn schoonvader lichtjes in paniek want de weeën zijn al begonnen. Vlug fiets ik tot bij mijn ouders om de auto te halen en dan vliegensvlug naar het moederhuis. Oh!Mijn flesje jenever!Bijna vergeten. Haastig loop ik nog even binnen om het op te halen. Volle gas nu! Naar het moederhuis. Het is al de derde keer dat Tineke het klaar speelt om op zondag te bevallen. De verpleegster van wacht kijkt met argusogen naar mijn gezicht. Ja, ik heb toneel gespeeld en geen tijd genomen om de schmink van mijn gezicht te halen Ik klinkt niet echt overtuigend. Ha, zo zit dat... Ze gelooft me niet.
Als Dr. Mingeot aankomt neem ik mijn flesje jenever en drink vlug een grote slok. Helà, helà, wat is dat hier? Mijnheer we gaan er hier geen zottekesspel van maken hé? Hier zie, trek dat groene schort maar aan. We gaan beginnen. Ik volg hem naar de verloskamer. Ben je nog nuchter en klaar om bloed te geven als het moet? Bij de woorden bloed geven slaat de schrik me in de benen. Mijn toverdrankje zit nog in mijn vestzak die in de kamer is blijven hangen. De geboorte komt echter snel op gang en als het jongetje te voorschijn komt heeft hij een donker blauwe kleur. Na een flinke plets op zijn billetjes begint hij toch zachtjes te krijsen. Is alles in orde dokter? Vraag ik bezorgd. Hij ziet helemaal blauw. Nog even geduld, en dan nemen we een beslissing. Vijf minuten later trekt de blauwe kleur langzaam weg en kunnen we opgelucht adem halen. De kleine wordt gewogen en gewassen. Proficiat mevrouw! zegt de dokter en geeft Tineke een stevig handdruk. Het is een klepper van een zoon. Hij is kerngezond en weegt vier kilo tweehonderd!
Omdat we samen hadden afgesproken om dadelijk na ons huwelijk aan kinderen te beginnen hoopt mijn vrouwtje elke maand dat haar maandstonden zullen wegblijven maar aanvankelijk lukt het niet zo best. Tineke begint zich al zorgen te maken, doch als ze na een zestal teleurstellingen meer dan een week over tijd is groeit onze hoop. We zijn dolgelukkig en maken al plannen voor de toekomst. Na drie maanden lijkt het of het gelukt is maar dan raak ik zonder werk, (of dat er iets mee te maken heeft weet ik niet) Tineke krijgt opnieuw bloedverlies en de paniek slaat toe. De huisdokter zegt dat dit kan gebeuren maar twee dagen later is het euvel geschied. Mijn vrouwtje krijgt een miskraam en wordt - 11 dec. 1959 - opgenomen in het Elizabeth ziekenhuis te Ukkel voor een curettage. Tineke voelt zich schuldig en denkt dat ze het miskraam zelf heeft veroorzaakt doordat ze de dag voordien in haar winkeltje met twee zware bakken vol kruidenierswaren heeft zitten sleuren. Ik doe mijn uiterste best om haar ervan te overtuigen dat ze zichzelf niets mag verwijten maar haar angst voor een tweede miskraam gaat pas over wanneer...
Precies één jaar later, dag op dag, Tineke opnieuw in hetzelfde ziekenhuis ligt om te bevallen van haar eerste kindje. Dr. Duperoy, de gynaecoloog van dienst, is een beetje nors. Het is zondag en hij is niet zo gelukkig dat men hem heeft opgeroepen. Bovendien ligt dat vrouwtje hier al meer dan drie uren en heeft ze nog geen twee centimeter opening. Hij wil terug naar huis en gebiedt de verpleegster om hem niet op te bellen voordat er minstens acht centimeter ontsluiting is. Tineke ziet af. Het langverwachte moment is aangebroken maar door de opkomende weeën kan ze er nu niet van genieten. Ik blijf heel de tijd aan haar zijde en loop af en toe in de gang op zoek naar een verpleegster om te vragen naar water of iets om te eten. Het is al avond en er komt maar geen schot in de bevalling. Om middernacht is de dokter er weer en kan maar niet verstaan dat er nog niet meer dan enkele centimeters opening zijn. Mijn vrouwtje moet zich op de rand van haar bed zetten en haar voeten laten hangen. Ze krijgt een inspuiting in haar gekromde rug om de baarmoedercontracties vlugger te laten verlopen en ik voel mijn maag samentrekken van compassie als ik zie hoe ze afziet. Duperoy vraagt mij of ik de bevalling ga bijwonen en als ik zeg dat ik dat heel graag wil kijkt hij bezorgd naar mijn lijkbleek gelaat. We zullen wel zien. Zegt hij en verlaat opnieuw de kamer. Nu komen de weeën vlugger en kort na elkaar. De verpleegster brengt een groen schort en bind het me voor. Het zweet staat op mijn voorhoofd maar ik probeer me stoer te houden. Ze gaat nu naar Tineke. Nog even kijken mevrouwtje...oei, je vliezen zijn al gescheurd en je water is gebroken. Gescheurd..? Gebroken..? Het wordt een beetje zwart voor mijn ogen. Het is tijd, zegt ze, de dokter wacht op ons in de verloskamer. Samen duwen we het bed de kamer uit. Ik probeer diep te ademen maar boots mijn vrouwtje na die nu wordt aangemaand om met korte krachtige rukjes in en uit te ademen. We zijn er bijna! De verpleegster kijkt me aan. Gaat het? Vraagt ze onzeker. Ja,...ja,... Ik strompel achter het bed aan. Als we in de verloskamer komen heeft de dokter meer oog voor mij dan voor mijn vrouw. Zal het gaan? Hij loert achterdochtig over zijn brilglazen. Zet een muts op. Gebiedt hij. De verpleegster geeft me een exemplaar en wanneer ik onhandig zoek hoe ik dat hoofddeksel op mijn kop moet zetten verlies ik een seconde mijn evenwicht en schudt de arts bedenkelijk met zijn hoofd. Dat gaat niet, zegt hij gedecideerd tegen de verpleegster zet hem buiten! Met mijn excuses hoor, maar we gaan meer last hebben met u dan met uw vrouw. Hij maakt een verontschuldigend gebaar in mijn richting.
Met zachte dwang wordt ik uit de kamer geleidt en achter mij sluit zich de deur. Daar sta ik. In het midden van de nacht in een lege gang. Mijn misselijkheid gaat langzaam over en ik ga luisteren aan de deur. Als ik na tien tellen niks hoor wordt ik ongerust en ga op mijn hurken zitten om door het sleutelgat te kijken. Het enige wat ik kan zien is het raam aan de andere kant van de kamer. Nu hoor ik zacht gekreun en de dokter die zegt dat hij zal moeten knippen. KNIPPEN? De schrik slaat in mijn benen maar als ik wil gaan kijken overvalt me opnieuw die misselijkheid en ik ga met mijn rug tegen de muur op de vloer zitten en wacht tot het over gaat. Ik hoor twee korte pletsen op een blote poep en onmiddellijk daarop een kind dat luidkeels begint te huilen. Mijn hart springt op in mijn keel en ik sta wankelend recht. De deur gaat open. Kom nu maar binnen en wens je vrouwtje proficiat. Je hebt een flinke dochter van drie kilo zevenhonderd!
De strenge winter maakt de oorlog
nog ondraaglijker dan hij al is en om aan brandstof te geraken doen de
mensen soms heel rare dingen.
In het bos zijn al vele bomen
gesneuveld en ook onze pa heeft zijn aandeel daarin gehad. Het probleem
is echter dat vers gekapt hout eigenlijk te nat is, niet goed brandt en
weinig warmte afgeeft. Jan, de man van pas zuster Lisa, is brouwersgast, komt overal en heeft ogen in zijne kop.
Om vijf uur kom ik je halen, zie da ge wakker zijt. Zegt hij tegen pa. Zie maar da gij op tijd uit uw bed kunt, labbekak!
De schoonbroers maken grapjes om niet te laten merken hoe ongerust ze zijn. Nonkel Jan weet waar ze ergens droog hout kunnen gaan halen
Zorg jij voor de kruiwagen en enkele zakken, ik breng de zaag en de klimijzers mee. Zegt Jan. Klimijzers? Waar hebben we die voor nodig? Louis fronst zijn voorhoofd.
Je zal wel zien. Hij zwijgt abrupt want onze buurman komt bij hen staan. Bij het weggaan draait hij zich nog
één keer om, steekt zijn gespreide vingers in de lucht en vormt
geluidloos met zijn lippen de woorden: vijf uur.
Louis is al vroeg wakker, hij heeft de hele nacht liggen woelen in bed maar toch voelt hij zich niet moe. Het is nog pikdonker en muisstil
als hij al buiten staat te wachten. Hij zwaait met zijn armen en slaat
ze kruiselings over zijn borst om zijn koude handen te verwarmen.
Wanneer zijn zwager aankomt rollen ze de ijzers en de zaag in een paar jutezakken en leggen alles voorzichtig in de kruiwagen. Om zo min mogelijk gerucht te maken
rijden ze over het aarden voetpad en vermijden de kasseien. Jan gaat
voorop want hij alleen kent de bestemming.
Ze zijn nog geen tien minuten onderweg als nonkel stop. Hier is t. Fluistert hij en Louis kijkt verbaasd op.
Wat? Hier? In den Bel Air? Hier staan nergens bomen, alleen wat struiken daar tegen de brug over de spoorweg. We komen niet voor die struiken maar voor dat wat er achter staat.
Wat staat er daar achter? Ik zie niks. Pa knijpt zijn ogen tot spleetjes en spiedt in de duisternis. Hier zie! Ziet gij dienen telefoonpaal niet?
Ja maar, daar boven hangen precies nog draden aan Waarom heb ik die klimschoenen
meegebracht denk jij? Vooruit trek ze aan, gij zijt gewoon van op een
dak te klimmen, en zaag die kop eraf. Hij geeft pa de ijzers.
Gij zijt zot zeker, als ze ons hiermee betrappen vliegen we den bak in. Haast je wat en babbel zo veel niet. Wilt gij droog hout hebben, ja of nee?
Louis beseft dat hij geen tijd mag
verliezen, bindt de puntige sporen aan, slaat een riem rond de paal en
om zijn midden en klimt zo hoog mogelijk. Jan rilt van de kou en de spanning.
Drie minuten later is de top doorgezaagd en staat pa weer op de grond. Nu is het een koud kunstje om de
paal gelijk met de grond af te zagen en in kleinere draagbare stukken
te verdelen. Die worden dwars op de kruiwagen gestapeld en overdekt met
de jute zakken. Ze maken zich nu vlug uit de voeten.
Als ze nog eens omkijken zien ze in het opkomend zonlicht hoe het stukje paal aan de telefoondraden op en neer danst.
Na een paar weken is het hout weer op en wordt er uitgekeken naar nieuwe brandstof.
Mil de neus komt met het nieuws aandraven dat er kolen worden geraapt op de berm van de ijzerweg. Kolen? Mijn vader spitst zijn oren.
Ja, ze zijn bezig met de as te ziften en daar zitten nog kleine stukje kool in. Kom Zandrin, zegt hij tegen mijn moeder, laat uwen afwas maar staan voor straks, we gaan kolen ziften!
Gewapend met een kleine kolenzeef,
een schop en twee jutezakken zien we ze vertrekken maar een half uur
later is ons ma daar al met een zak die ze amper kan dragen. Komen jullie maar helpen ziften,
zegt ze hijgend, pa is daar gebleven om de put te bewaken. Ze grijpt
vlug nog een paar zakken beet en mijn broer en ik volgen haar gedwee.
Op de berm is het een gewoel van mensen. Mannen, vrouwen en kinderen zijn
volop bezig met het uitgraven van de as naast de sporen. Dan wordt het
goedje gezeefd en wat er over blijft zijn kleine brandbare steentjes.
Sommigen jongens gaan echter vrij driest tewerk en maken putten die
zelfs tot onder de sporen lopen.
Vandaag hebben we vier zakken naar
huis gedragen maar als we s anderendaags terugkeren staan de gendarmen
daar en wordt onze pa samen met alle andere mannen opgepakt en in een
lange rij naar het gemeenthuis geleid. Ma is bang en wil pa wat vragen, maar die doet teken dat ze met ons naar huis moet gaan eer ze zelf ook wordt gepakt.
Een uur later staat pa weer plots naast ma in de keuken. Moeder is bezorgd en vraagt wat ze op het gemeentehuis gezegd hebben. Ik ben niet tot op het
gemeentehuis geweest, zegt pa met een slim lachje om zijn mond, ik
heb me achteraan in de rij opgesteld en als we voorbij het huis van ons
Liza kwamen dan bukte ik mij en deed alsof mijn schoenveter los was.
Als ze twintig meter verder waren ben ik vlug binnenglipt en niemand
heeft gezien dat ik er niet meer bij was.
Hij vindt zichzelf heel slim maar
s avonds komt de champetter zeggen dat hij, net als alle anderen,
verwittigd is en ze er zo goed niet meer vanaf komen als ze nog eens
worden gepakt. De geldboete vastgesteld op 200 frank!
Wordt er nu minder gezift op den ijzerweg?
Nee, de vrouwen houden om beurt de
wacht en als ze in de verte de champetter of de gendarmen zien
aankomen, slaan ze alarm en iedereen verlaat vlug de berm en wacht tot
ze weer weg gaan. Niemand wordt nog opgepakt en de
mensen begrijpen dat ze niet meer zo dicht bij de sporen mogen graven
anders geraken die ondermijnd en zou het treintje vroeg of laat wel
eens zal kunnen kantelen.
Hij was altijd al zwaarder dan de andere jongens van zijn leeftijd maar echt dik kon je hem niet noemen.
René Balis, de Neeke zoals we hem noemden, was de zoon van de kolenhandelaar.
Fons en Maria hadden ook nog een tweede zoon, Lucien die twee jaar
ouder was en al een echte grote jongen op het eind van de oorlog.
René was geboren in 1935 en dus één jaar ouder dan ik. Hij was van
niemand bang en kon zelfs jongens aan die twee en drie jaar ouder waren.
Op donderdagnamiddag als het
regende mochten we af en toe eens gaan spelen in de druivenserres van
de kolenboer. Dat was altijd dolle pret want de Neeke kende er iets van
om iemand een loer te draaien of kwajongensstreken uit te halen.
Flokie (Florent Van Sever), een echte gatsnijder zoals wij dat noemen,
heeft er plezier in om de jongens wat op te jutten en hen nóg straffere
toeren te laten uitsteken om daar dan hartelijk mee te kunnen lachen.
Voor een weddenschap is René altijd te vinden. Flokie weet dat en daagt hem uit.
Kijk Neeke, als jij het aandurft om in je blote flikker hier helemaal rond het blokje te lopen dan krijgt ge van mij 2 frank.
Helemaal rond, voor maar 2 frank? Dat is veel te weinig jong.
René weet hoe hij Flokie moet aftroggelen.
Allé, als je helemaal rond de drie serres en de twee huizen loopt maak ik er 5 frank van.
Hij heeft ze al in zijn hand en laat ze uitnodigend
zien.
De Neeke gaat even vlug om de hoek kijken om te zien of er op
straat geen mensen te zien zijn, trekt zijn hemd uit en schopt zijn
schoenen tegen de gevel. Dan aarzelt hij nog één seconde en stroopt
zijn broek af.
Als een hazewind schiet hij achter
de eerste serre en loopt zodoende het gemakkelijkste stuk eerst want
aan die kant is er weinig kans dat ze hem kunnen zien. Na amper
vijftien seconden zien we hem achter de derde serre uitkomen en loopt
hij naar de hoek van het eerste huis waar juist op dat moment twee
nonnen - van het 'klooster der zeven weeën', die op pad zijn voor de
armen - buiten komen. In zijn haast om rond te geraken heeft René hen
niet gezien en loopt ze bijna omver.
Flokie, ligt krom van het lachen en roept : Nog nen toer en ge krijgt 10 frank!
De twee zusterkes slaan hun handen voor hun gezicht maar dadelijk gaat één van hen naar Flokie toe en zegt:
Ben je niet beschaamd jongeman om die kinderen zo aan te sporen tot ontucht?
René grist haastig zijn kleren van de grond en loopt de eerste serre
binnen om zich opnieuw aan te
kleden.
Als de nonnen weg zijn komt hij kordaat voor Flokie staan die hem - met
tranen in de ogen van het lachen - zijn welverdiende geld geeft. Opgewekt trekken we met gans de
bende naar de eerste serre. In de grond net achter de deur zit een
grote regenwaterput die afgedekt is met een betonnen deksel.
Omdat het zeer warm weer is zoeken we wat verfrissing en René opent het
deksel van de put. Het water staat hoog en we gaan met ons vijven op de
rand van de put zitten en laten onze voeten in het water bengelen.
Het duurt echter niet lang voor iemand - ongewild? - wat water spat op een andere jongen en in de kortste keren is iedereen nat.
Als we allemaal goed doorweekt zijn trekken we ons hemd uit en willen
we een stortbad nemen. Dat maken we met een oude gieter die we met een
koord ophangen aan het dakgeraamte van de
serre.
Elk om beurt krijgt nu een douche.
Het water is vrij koud omdat René de gieter steeds aanvult met water uit de put.
Marcel is als laatste aan de beurt.
Hij is nogal kouwelijk aangelegd en rilt over zijn hele lichaam. Omdat
het water bijna op is gaat René boven op het trapladderke staan en pist
in de gieter.
De gilletjes van Marcel gaan over in weldoende kreetjes en terwijl hij zijn haren wast proest hij:
Oh, ik ben blij dat ik de laatste ben want nu wordt het water pas echt goed warm!
Kom we gaan spelen in de boomgaard van peter Jom en meter Mans.
René wacht op ons om samen door het poortje langs het huis naar de weide te gaan.
Let op, want die smerige haan pikt altijd in je benen als je over het erf loopt.
Ik zal hem op afstand houden met een stok en jij Roger neem deze halve baksteen, en als hij te dicht komt werp je die maar naar hem. Zegt hij tegen mij.
Ik volg de Neeke op de voet en blijf dicht achter hem.
De haan heeft ons gezien en komt in
volle vaart op ons afgestormd. René slaat met zijn stok op de grond en
al achteruitgaand bereiken we het hekje naar de boomgaard. Ik open het
en wacht op René die nog druk bezig is om de haan van zich af te houden.
Plots laat hij de stok uit zijn handen glippen en wil hem weer oprapen maar de haan valt aan en pikt René in de handen.
Werp die steen! Hij en bukt zich nogmaals naar zijn stok. De halve
baksteen suist door de lucht en komt met volle kracht op het hoofd van
de Neeke terecht.
Ik schrik me rot en word helemaal koud.
Ga weg, laat me door. René duwt me naar buiten en sluit vlug het hekje.
We zijn veilig voor de haan maar het bloed gutst van onder Renés haren
over zijn voorhoofd en zijn aangezicht en drupt via zijn kin op de
grond.
Ik verwacht me aan een dik pak slaag maar,
Ge waart er naast hé boerke! Is al wat hij tegen me zegt.
Lucien komt aangelopen en drukt zijn zakdoek op de wonde.
Ai, ge doet me pijn zulle jong! Zijn grote broer krijgt een stomp in zijn ribben.
Kom we moeten dat laten
verzorgen. Lucien neemt hem bij de arm en ze lopen weer terug over het
erf. De haan is weer daar, maar nu geeft Lucien hem een ferme trap
waarop hij kakelend wegvlucht in het kippenhok.
Maria, komt dadelijk met een kom koud water en propere doekje en dept de wonde tot ze niet meer bloedt.
Na een half uur is het leed geleden en kunnen we weer gaan spelen in de boomgaard.
René heeft met geen woord meer over het voorval gerept.
Ik was hem erg dankbaar daarvoor en blij dat het zo goed is afgelopen.
Mijn allerlaatste schoolvakantie zit er bijna op als ik mijn broer vraag om nog eens samen te gaan zwemmen. Wij hopen dat 'De Rosse' deze namiddag niet in de buurt is en dat we ongestoord zullen kunnen plonzen. De Rosse is de bijnaam voor de
roodharige opzichter van het kasteel 'ridder de Burbure' die er over
moet waken dat alles in het bos en rond de vijvers naar wens verloopt. Aan de visvijver zitten meestal
enkele hengelaars die daarvoor betalen maar langs de andere kant van de
dreef - aan de kweekvijver - mag niemand komen. Enkel de visvijver is zichtbaar
vanaf de weg en de meeste wandelaars weten zelfs niet dat er langs de
andere kant van de dreef nog een tweede vijver is waar de vissen worden
gekweekt. Om daar te geraken moeten men het
smalle voetpad inslaan dat langs het beekje loopt, voorbij de
watermolen tot aan de sluis. Het beekje verbindt beide vijvers met
elkaar. Op donderdagnamiddag, als de zon
schijnt, zijn onze vrienden meestal terug te vinden op deze verboden
plek en kunnen we halfweg op het voetpad naar de zwemplaats al geluiden
opvangen van spelende jongens. Vandaag horen we echter geen geluiden en voelen dat er iets niet klopt. Het is ongewoon stil als we behoedzaam de zwemplaats naderen. Zelfs het geluid van het vallende water dat door en over de sluis in de beek loopt is niet te horen. Voorzichtig sluipen we naderbij en
verwachten elk moment de Rosse tegen het lijf te lopen maar er gebeurt
niks tot we op de oever staan. Er is niemand te zien maar als we onze blikken over het water laten glijden valt onze mond open van verbazing... ER IS GEEN WATER !!! De vijver is helemaal leeg! Zelfs de bodem is droog. Wat is dat??? Ik grijp Mil bij de arm. We kunnen onze ogen niet geloven. Nu pas zien we dat de sluis helemaal open staat en het schot maximum omhoog geschoven is. Er loopt geen druppel water meer door. Stil! Luister eens... Mil kijkt zoekend in het rond. Hoor jij dat ook? Ik draai mijn hoofd in alle richtingen maar kan het geluid niet lokaliseren. Het is een soort geklepper als van dikke waterdruppels die op een steen vallen. 'Daar! Kijk tussen het riet!' Mil loopt naar de rand van de vijver om beter te kunnen zien. Nu zie ik het ook. In een smal strookje modderwater,
op enkele meters van de kant af, krioelt en spartelt er iets dat we
niet goed kunnen thuis brengen. 'Het zijn vissen!' Plots herken ik de ruggen van dikke karpers. 'Daar verder zijn er nog!' Mil wijst met gestrekte arm in de andere richting. 'En daar ook nog!' 'En ginder, kijk!' Overal waar er nog een beetje water is blijven staan zien we de spartelende vissen die vechten om in leven te blijven. 'Ik ga ze pakken!' Voordat ik hem kan tegenhouden springt Mil met zijn twee voeten tegelijk op de bodem van de vijver. Maar daar heeft hij zich
schromelijk misrekend. Door de warmte van de zon die al de hele
voormiddag geschenen heeft is de bovenlaag van de modder opgedroogd en
lijkt het alsof je er kan op lopen. Mil schiet tot aan zijn midden door de modder. 'Aai, wat is dat?' Hij kijkt een
ogenblik verschrikt en probeert zich recht te houden. Dadelijk beseft
hij wat er gebeurd is en herwint zijn koelbloedigheid. 'Ik ben nu toch smerig,' zegt hij berustend, 'hier pak aan leg ze langs de kant.' Hij voegt de daad bij het woord en grijpt gretig tussen de spartelende ruggen en werpt er één naar me toe. Zo n' dik glibberig modderbeest heb
ik nog nooit gezien en als ik hem vastgrijp schuift hij dadelijk uit
mijn handen en valt opnieuw in de vijver. 'Pas toch op, leg ze verder van de kant!' Schreeuwt mijn broer, ' Is daar geen lang gras waar je ze kan inrollen?' Ik zoek koortsachtig tussen de struiken en als bij wonder zie ik een grote krant liggen. 'Is dat goed?' 'Rol ze daar in dan kunnen ze niet
meer weg.' Mil blijft heel kalm en heeft ondertussen al drie dikke
kleppers aan de kant gesmeten. Ik scheur de bladen open en rol er één voor één de karpers in. Het spartelen vermindert fel en na enkele minuten vraag ik Mil om te stoppen. 'Er zijn er nog meer, wacht ik ga wat verder ' 'Nee!' Zeg ik dwingend, 'we hebben er genoeg. Kom eruit.' Hij wurmt zich naar de kant en ik heb alle moeite van de wereld om hem uit het slijk te trekken. 'Amaai, ge zijt smerig man.' Met het overschot van de krant en wat droog gras proberen we de modder van zijn broek en benen af te wrijven. We leggen de vissen allemaal bij mekaar en stoppen ze onder de struiken. 'Hoeveel zijn er?' Vraagt de visser. 'Ik tel er elf. Hoe gaan we die thuis krijgen?' 'We moeten een kruiwagen hebben. Kom we nemen elk één vis mee en nu zo vlug mogelijk hier weg, voordat de Rosse ons betrapt.' Met elk een exemplaar onder de arm lopen we zo snel we kunnen naar huis. Onderweg kijken de mensen verwonderd op naar die twee snaken met hun pak krantenpapier onder de arm.
Pa is al thuis en zit buiten op de stoep als we aankomen. 'Waar hebben jullie gezeten,' vraagt hij streng, en als hij Mil ziet barst hij los. 'Miljaarde, zie hier ne keer.' Ma komt dadelijk kijken. 'Kijk hier eens pa,' probeer ik hem af te leiden en doe mijn krantenpapier open. 'Wat hebde gij daar? Is dat ne karper?' 'Ja, en hier is er nog één. We hebben er zo tien!' Voegt Mil er vlug aan toe. 'Maar die leeft nog! Vrouw geef me vlug een emmer water.' Pa vergeet plots alles en heeft nog enkel oog voor de twee vissen die hij zo vlug mogelijk in een zinken kuip met water zet. 'Kijkt ze komen stilaan op hun effen.' 'Daar gaat nogal eten aan zijn zeg!' Hij is verzot op vis. 'We moeten vlug de andere nog gaan halen,' zeg ik, 'maar alleen kunnen we die niet dragen.' Pa is nu één en al oor. 'Waar zijn die?' 'Nog in het bos bij de kweekvijver.' Zonder verdere vragen grijpt pa een jutezak en twee boodschappentassen en gebied ons om mee terug te gaan. Gaan? Lopen doen we.
Als we bij de plek aankomen zien we de Rosse bezig aan de sluis. Hij is blijkbaar dronken, waggelt
op zijn benen en vloekt onophoudelijk terwijl hij probeert om het schot
met een hamer naar beneden te slaan. Dat lukt niet zo best en pa gaat op hem af terwijl wij de vissen opbergen in de draagzakken. 'Lukt het niet?' Vraagt pa gemaakt vriendelijk. 'Hé?' De Rosse verschiet en draait zich kwaad om. 'Héla, jij mag hier niet komen zulle, dat is verboden!' 'Ook goed,' zegt Louis en tegen ons: 'Kom jongens we zijn weg.' Nu heeft de Rosse ons ook gezien en komt al zwaaiend met zijn hamer in onze richting. 'Héla, wat doen jullie hier? Laat dat allemaal eens liggen.' Pa gaat doodbedaard op hem af en neemt zijn hand met de hamer stevig vast. 'Luister vriend,' zegt hij kalm,
'ik zie dat ge gedronken hebt en dat schot niet naar beneden krijgt. Ik
zal je een beetje helpen.' Hij troont hem mee naar de beek neemt zijn hamer af en geeft een ferme dreun op de kop van de schuif die met één klap toe valt. 'Voilà!' Ga nu naar huis een beetje slapen, en zie nu dat ge niet in de vijver sukkelt.' Pa laat hem beduusd achter. 'Kom we zijn weg!' zegt hij en als
we langsheen de Rosse het voetpadje in lopen horen we hem warempel
mompelen: 'Merci hé mannen!'
Thuis zet pa de elf karpers in de regenwaterput en waarachtig ze leven allemaal nog.
Al waren sommige karpers geel van
ouderdom en smaakten ze naar modder, toch hebben we ze allemaal
opgegeten. Alleen ons moeder was niet te spreken over de vislucht die
meer dan een maand in huis is blijven hangen.