De federale overheidsdienst Werkgelegenheid werkte samen met het gelijkekansencentrum CGKR een nieuw socio-economisch meetinstrument uit, specifiek gericht op de invloed van nationaliteit en herkomst op de arbeidskansen. Discriminatie en ingebakken barrières blijven voor ongelijkheid zorgen, luidt het.

‘We zijn er nog lang niet’, aldus minister De Coninck. Ze erkent dat de achterstand waarschijnlijk zeer diverse oorzaken kent, waarbij allochtone burgers ook zelf een verantwoordelijkheid hebben. Kennis van de landstalen blijft soms een pijnpunt, net als belemmeringen voor vrouwen om te studeren of uit werken te gaan, aldus de socialiste.

‘Maar uiteraard is er ook op de arbeidsmarkt racisme aanwezig, en daar is niets relatiefs aan’, vervolgde De Coninck. Andere werkgevers willen misschien wel, maar hebben wat koudwatervrees. Een contradictie, vindt de minister, want onze samenleving was nog nooit zo verscheiden.

Bovendien stelt de vergrijzing ons simpelweg voor voldongen feiten, besloot De Coninck. ‘Men zal dus wel kansen moeten geven.’ Ook CGKR-topman Jozef De Witte benadrukte dat het net zo goed om ‘weloverwogen eigenbelang’ gaat. ‘De blanke mannen met blauwe ogen zijn bijna op, werkgevers moeten dat goed beseffen.’