Mijn moeder was 38 toen ik geboren werd. Ik zei altijd moeken of moe, de anderen mama. Ik zou dat overgenomen hebben van mijn buren, de kinderen Gribbe, die tegen hun moeder ook moe zegden.
Zij werd geboren in 1905 op het Kokerij in Meldert. Haar vader, Alfons De Wolf, was een kleine boer, haar moeder was Mie De Craecker. Zij had drie zussen, Malvine, Alice en Delphine, en twee broers, de tweeling Hector en Louis.
Mijn moeder was velerlei zaken, maar vooral een schat van een moeder, niet in het minst omdat zij gedurende drie jaren háár beste melk voor mij bewaarde, wat, gezien de barre oorlogsomstandigheden, nog niet zo slecht gezien was. Ten aanzien van de verpakking van die melk heb ik mijn eerste keer gezondigd tegen het negende gebod toen ik, beseffende dat zij mij voor het laatst het beste van zichzelf had gegeven, vroeg of ik 'ze' dan nog eens mocht zien.
Als papa mij soms wat streng had aangepakt, maakte zij dat achteraf in stilte altijd goed. Ik was een beetje haar bedervestront (verwend kind), misschien omdat ik de jongste was. Ze zei ook altijd dat ik haar beste vriend was, maar ik denk dat ze dat tegen al haar kinderen zei.
Ze verwende me verschrikkelijk wat eten betrof. Steeds had ze een kom trot (appelmoes) klaar, voor het geval ik de groente van die dag niet lustte. Ze kon ook geweldig troostend optreden en had steeds haar nezeken (geneesmiddel), wat speeksel op haar zakdoek, klaar bij één of andere wonde.
Behalve de beste moeder was zij tevens uitbaatster van een verfwinkel en, middels haar bakjes koffie, vaak ook troosteres van verdrukten, sukkelaars en eenzamen.
|