Ik had wat solfège gehad van meester Paul. Ik herinner mij nog een lesje : do-sol, do-re-sol-re-mi, 4-sol,
(die 4 zei ik er bij omdat daar een rust stond). Ik bulkte, in tegenstelling tot onze Jaak, absoluut niet van het muzikale talent en slechts met veel zweten en zwoegen kreeg ik zon lesje geleerd. Nadien heb ik bij meester Mon op de piston van nonkel Alfons leren spelen. Ook hier kwam tot uiting dat mijn verdere studies zeker niet in één of ander conservatorium zouden plaatsvinden. Toch slaagde ik er op een dag in feilloos Il silenzio te spelen. Ik was zo fier op deze prestatie dat ik ze in een dagboekje (wat ik nog altijd bezit) noteerde. Maar ze had ook zo aan mij gevreten dat ik mijn instrumentale carrière hiermee voor bekeken hield.
En dus concentreerde ik mij wat meer op een mogelijke vocale loopbaan.
Hoe kon ik daar beter aan beginnen dan als zaalzanger ? En dus werd ik al zeer snel officieel zaalzanger. Om tot die zeer gewaardeerde gilde toe te mogen treden had ik het ook niet zo moeilijk. Ik genoot de voorspraak van papa en nonkel Alfons, gewaardeerde bassen en van Jaak, organist vanaf zijn zesde.
Eén van de belangrijkste opdrachten van de zaalzangers was het wekelijks plechtig opluisteren van de hoogmis.
Dat begon al met het 'Asperges me'. Ondertussen trok mijnheer pastoor voorafgegaan door de zwis (suisse) door de kerk en zegende de aanwezige gelovigen bij wijze van verwelkoming met de kwispel. De eerste zondag van elke maand was dat een nog plechtiger gebeuren : toen ging er echt een processie door de kerk, de pastoor onder de baldakijn, daarrond de confrérie met hun flambeeuwen.
Ook Kyrie, Gloria, Credo (I, II en III), Sanctus en Agnus Dei voor alle periodes van het kerkelijk jaar, kon ik snel meezingen. Of mijn Latijnse uitspraak perfect was weet ik niet, dat belette mij evenwel niet om altijd uit volle borst mee te zingen, ter ere van de Heer. De gezangen eigen aan die zondag van het jaar, Introitus, Offertorum, Communion, waren weggelegd voor de meer ervaren en muzikaal beslagen talenten als Prauëmes Paul (Paul De Smedt), Frans van Carleejes (Frans De Block) en mieëster Mon (meester Edmond Moortgat).
Ondertussen keek ik van over de balustrade naar beneden en zocht ik met mijn ogen mijn vrienden op. Zouden ze niet jaloers zijn op mij, de zaalzanger ?
Die kameraden zaten rechts in de mannenkant. De meisjes en de vrouwen zaten links in de vrouwenkant.
Ook de nonnekens zaten links, ze bekenden zich hiermee - voor wie er nog macht aan twijfelen - tot het vrouwelijk geslacht.
De nonnekes zaten vooraan en behoorden tot de geprivilegieerden die hun stoel mochten draaien als mijnheer pastoor naar de preekstoel trok. Zo'n kwart van de aanwezigen kwam aldus met hun aangezicht naar achter en naar het hoogzaal gekeerd.
Toen was het nog een speciaal gedoe dat stoelendraaien, op de knieën zitten, gewoon gaan zitten, rechtstaan.
Van het begin van de Mis tot aan de Gloria moesten we knielend zitten; bij het begin van de Gloria moesten de stoelen gedraaid worden en mochten we gaan zitten. Bij het Evangelie stonden we recht. Tijdens de preek mochten we terug gaan zitten (met dien verstande dat de voorste rijen dus hun stoel richting pastoor en preekstoel moesten keren en na de preek terug richting altaar) en dat bleef duren tot aan het dankgebed; dan was het weer knielen geblazen tot het einde (het laatste evangelie).
Tijdens de lange preek van de pastoor, waarvan ik dan nog geen sjik verstond, had ik de tijd om in de vele muziekboeken die op het hoogzaal lagen te bladeren en weg te dromen : ik zag perfect mezelf al als voorzanger van Suzanina, op het orgel natuurlijk begeleid door onze Jaak.
Tijdens de Hoogmis werd er niet ter Communie gegaan : niemand kon zo lang (vanaf middernacht) zonder eten of drinken blijven. Later werden de reglementen te dien aanzien wat soepeler en moesten we maar drie uur nuchter zijn. En nog veel later was er helemaal geen beperking meer, maar ja, dan spreken over een ander tijdperk.
Soms liet de moderne techniek de goede werking van het orgel wat in de steek en dan moesten mensenhanden bijspringen of beter moesten mensenvoeten bijtrappen. Dat ging zo: in een klein hokje moest je op twee trappers gaan staan en dan maar tèrren zo veel als je kon geven, om de blaasbalg te vullen. Ik voelde mij ook eens geroepen om voor trapper te spelen, helaas had ik mijn fysieke mogelijkheden wat slecht ingeschat en zo viel ik midden de Gloria zelf zonder asem. Het orgel begon rare geluiden te maken en onze Jaak - of was het de reserve-organist Marcel De Vos ? - nog veel meer.
Marcel De Vos had bijlange niet het muzikaal talent van onze Jaak, maar hij had andere gaven : hij was charmant en goedlachs, hij hield van risico's (met zijn motor durfde hij bijvoorbeeld tegen vrij hoge snelheid een staminee binnenrijden) én hij werkte graag met jonge mensen. Zo heeft hij een jeugdkerkkoor opgericht dat repeteerde 's zondags na het lof en met de bedoeling om dat lof op te luisteren met liederen als 'Tantum ergo' en 'Regina Caeli'. Hij wist dat hij daardoor voor ons, jonge gasten, tevens een ideaal alibi creëerde om 's zondags 's namiddags thuis weg te geraken. Dat koor, waar behalve ik ook onder andere Raymond De Block en Maurice Van Den Bossche (die het later in de muziekwereld zou maken) toe behoorden, bleef geen lang leven beschoren : net zo lang namelijk tot onze stem bij het keren op spectaculaire manier werd omgetoverd van een lichte tenor in een zware bas.
Bij de trouw van Vic Costers met Marie-Jeanne Roggeman van Maxens (1959). Frans Van Langenhove, Robert Verstraeten, Jaak De Bie, Armand Raes, Marc De Bie, Vic , Marie-Jeanne, Achiel Roggeman, Benoit Van Langenhove, Paul De Smedt, Marcel De Vos, Frans De Block, Frans Heyvaert.
Het koor samen met sympathisanten in Heikruis (1949). Onderaan 2e is Jaak, ik ben de 3e en Lizette uiterst rechts
Nog in Heikruis
Nonkel Eugeen, Frans De Block, nonkel Alfons, meester Moortgat, pater ???, Octaaf Vermeir, Paul van Pruimes en meester Mon
Mijnheer pastoor Pieters. In de achtergrond de kerk
Zo'n zicht had ik van op het hoogzaal
|