Rond de middag op 4 september rolden de Engelse en Canadese tanks Hemiksem binnen. Mijn vader was in burgerkleren op weg naar huis, maar door enkele mannen werd hij herkend en die gaven hem een behoorlijk pak slaag. Hij is dan binnenvlucht bij onze huisarts, Dr.Dumortier die in de Saunierlei woonde. Hij wist al enkele jaren, dat Dr. Dumortier lid was van de "witte brigade" en hij had hem ook enkele keren gewaarschuwd voor een eventuele huiszoeking. Laat in de avond als het reeds donker was kwam hij dan tamelijk toegetakeld naar huis met op zijn hoofd een hoed van de dokter. De volgende morgen was ik door al dat spektakel al vroeg uit mijn bed, Dr. Dumortier was boven bij mijn vader. Ik stond in de keuken, toen de deur van het "koerke" naar de keuken opengetrapt werd en vier of vijf mannen in burgerkleren met een witte band om hun arm, gewapend met Mausergeweren binnen kwamen. Ik was toen acht jaar en nu nog na zovele jaren zie ik dat beeld voor mij alsof het eerst gisteren gebeurd was. De dokter riep dan "Jansen kom maar naar boven" Jansen zal wel de aanvoerder van dat groepje geweest zijn. Een poosje later kwamen ze dan naar beneden, mijn vader had zijn uniform moeten aantrekken en zo werd hij meegenomen. Ik zou hem eerst enkele jaren later terugzien. Hij werd veroordeeld tot negen jaar dwangarbeid in de kolenmijnen van Eisden. Ik zei reeds in een vorige bijdrag, dat mijn vader in onze kindheid geen grote rol speelde, mijn broers en ik hebben nooit een hechte band met hem gehad, ook later niet. Hij was geenzins bij de Fabriekswacht gegaan uit idealisme of uit Vlaamse overtuiging maar wel met het uitzicht op een goede job. Meer wil ik over hem in deze herinneringen niet schrijven. In 1942 was ook mijn nicht Gerardin bij ons komen wonen, zij was de dochter van een zuster van mijn moeder die gestorven was toen Gerardin zestien jaar oud was. Gerardin was dan tot haar éénentwintigste in Antwerpen, ik meen bij de Dames Van Liefde, in het pensionaat geweest en vanaf haar éénentwintigste woonde zij bij ons. Zij werkte in de glasblazerei die maar een paar honderd meter van ons huis verwijderd was. Mijn broer Michel die nu veertien was ging dan ook in de glasblazerei werken. Zij waren nu de enige kostwinners. Ik was nu acht jaar en mijn broer Frans drie. Nu de Duitsers weg waren, was opeens den dikke pastoor ook over dag zichtbaar, hij paradeerde overal rond met een driekleurige belgische band om zijn arm, de champetter, die tijdens de oorlogsjaren op non actief was geweest was nu politiecommisaris, hij paradeerde viermaal per dag triomfantelijk in zijn ouderwetse uniform, samen met zijn zoon voorbij ons huis, ´s morgends op weg naar het gemeentehuis, ´s middags op weg naar huis voor het middageten en om twee uur en om vijf uur nogmaals hetzelfde. Hij was een vreselijke hatelijke man, toen ik eens met mijn driejarig broertje Frans voorbij het politiecommisariaat, dat onder het gemeentehuis was, kwam stond hij in de deur, en sloeg hij met een regel op het hoofd van mijn broer, terwijl hij "zwartzak" zei. Onze Frans die begon te huilen had een flinke buil op zijn hoofd. Mijn moeder is toen als een slagschip dat ten aanval overgaat naar het politiecommisariaat gestoven,en ik met haar mee, de champetter die triomfantelijk achter zijn bureau zat grijnsde ons toe, mijn moeder heeft maar één woord gezegd, "smeerlap" en gaf daarbij de champetter met haar rechterhand een draai rond zijn oren, dat zijn hoge pet naar links vloog, "kom" zei ze dan, nam me bij de hand en we gingen naar buiten. Ja, zo was ons moeder. We hebben er nooit meer iets van gehoord.Mijn respect voor mijn moeder was daardoor enorm gestegen. Die champetter bovenaan is natuurlijk niet de echte, van die smeerlap heb ik geen foto. Morgen, "Het leven gaat verder"
Trouwens, ik wil mij bij de lezers van mijn blog bedanken voor de vele goede punten die ik tot nu toe kreeg bij de "Beelden uit mijn kinderjaren." Het geeft mij de moed en de kracht om door te gaan tot 1946 want het leed is nog niet geleden, het ergste moet nog komen.
|