Na de dood van mijn moeder volgde het afscheid van onze vertouwde omgeving. Mijn broer Michel kon bij tante Mit gaan wonen en Gerardin vond een kleinere woning. Mijn broer Frans en ik kwamen als vijf en tienjarigen in Niel in het jongenstehuis van de E.Heer Ivo Cornelis. Ik zou nog een boek kunnen schrijven over het verdere verloop, maar dat ga ik nu niet doen. Eén gebeurtenis, die zich twee jaar later afspeelde wil ik hier toch nog vertellen. Ik zat toen als twaalfjarige in het zesde studiejaar, onze leeraar liet ons het gedicht van Guido Gezelle vanbuiten leren:
Moederken ********* ´t En is van u hiernederwaard geschilderd of geschreven, mij, moederken, geen beeltenis, geen beeld van u gebleven
Geen tekening, geen lichtdrukmaal, geen beitelwerk van steene, ´t en zij dat beeld in mij, dat gij gelaten hebt, alleene.
o Moge ik, u onweerdig, nooit die beeltenis bederven, maar eerzaam laat ze leven in mij, eerzaam in mij sterven.
Toen het mijn beurt was om het gedicht voor te dragen, rolden de tranen mij over de wangen. Onze leeraar, die merkte dat er iets mis was, kwam naast mij staan maar liet mij het gedicht ten einde opzeggen, dan lei hij zijn arm om mijn schouders "verontschuldiging,ik wist niet.." verder kwam hij niet, want toen barste ik in snikken uit, voor de ogen van de hele klas weende ik aan de borst van onze leeraar voor de eerste keer na de dood van mijn moeder mijn verdriet uit. Het was heel stil in de klas, en enkele jongens weenden mee. Niet één van mijn klasgenoten heeft mij daarvoor uitgelachen, maar ik heb het gedicht nooit meer moeten voordragen.
|