Als 13 jarige leerde ik dit gedicht, het stond niet in ons leesboek, onze onderwijzer schreef het op het bord en wij moesten het afschrijven. Dat was in het jaar 1949. Ik heb tevergeefs overal naar een gedrukte text gezocht maar ik vond er geen, als ik bij Google Torens van Dietsland intipte vroeg men mij of ik torens van Duitsland meende. Ik schrijf het hier, zoals het nu al 61 jaar in mijn geheugen gegrift is, het kan dus zijn dat ik enkele punten en kommas niet op de plaats zet die de dichter meende.
Torens van Dietsland, stenen gedichten van hemelheimwee, zingende bakens, hoog uit de graanzee die wiegt aan uw voet, hoog uit het rode papaverveld de daken opschietend in zomergloed Trotse getuigen der Dietse ziel.
Toren van Utrecht, die men ziet rijzen aan de zuivere kim van het paradijs in Van Eycks visoen.
Toren van Delft, die recht en koen de wacht houdt bij Oranjes graf.
Toren van Mechelen, rots van geweld.
Toren van Antwerpen boven de scheld, als de ranke mast van een zeekasteel over de wereld wijd bekend.
Brugges getorente, stoutste droom, heffend aan grachten stil en loom.
Torens van ´t Maasdal en torens van Tricht, en optocht der torens in ´t Graafelijk Gent.
Dit gedicht van Wies Moens ontvlamde toen in mij een diepe liefde voor het Dietse vaderland en deze vlam is nog steeds niet gedoofd.
|