De kleinkinderen van Anna Maria Machielsen, ons moemoe, niet allemaal want de twee kleinste moesten nog geboren worden, namelijk Ria Embrechts en Frieda Embrechts +.
Van links naar rechts;Lydia Wils, Marc Wils +, Ria Wils, op de schoot van moemoe Gerda Embrechts en achter moemoe Frieda Vanwuytswinkel( kleine Frieda), Jef Embrechts, Jan Embrechts, Magda Vanwuytswinkel en Ludo Vanwuytswinkel.
Twee zijn er reeds naar moemoe onze Marc al enkele jaren en dit jaar de jongste ons Frieda, maar we zijn er zeker van dat ons moemoe ze heeft staan opwachten.
Veel van de eigenschappen die ons moemoe bezat vind u in dit gedicht mij bezorgt door Ria Wils
De voorschoot van ons moeder
Van ons moeder haren voorschoot, wil ik wat vertellen,
Die was heel simpel, maar zei ze meer, dan al die frellen.
Ons moeder haren voorschoot, die was maar van katoen,
Ze droeg hem alle dagen, dat hoorde zo in hare doen.
Ons moeder droeg nen voorschoot, nen bonte door de week,
Nen zwarte voor alst zondag was, die dan wat deftiger leek.
Ons moeder had ne zuivere voorschoot, ergens aan de nagel hangen,
Voor als ze Mijnheer Pastoor onverwacht eens moet ontvangen.
Als ons moeder haren voorschoot, tot op den draad toe was versleten,
Was hij als stof-of schoteldoek, bijlangena nog niet versleten.
Ik zie ons moeder haren voorschoot wordt het brood niet meer gewéeen,
Want als de bakker komt, is t brood al gesneen.
Op ons moeder haren voorschoot, werd ons het bidden nog geleerd,
Nu dragen ze geen voorschoot meer, en bidden is precies verkeerd.
Onder ons moeder haren voorschoot, was het als kind héél goed vertoeven,
Maar nu geloof ik toch, dat dat niet meer behoeven.
Onder ons moeder haren voorschoot , daar kroop ik gaarne onder,
Als ik verlegen was of bang van hel en donder.
Onder ons moeder haren voorschoot, daar kruip ik niet meer onder,
Ik ben niet meer verlegen nu, noch bang van hel en donder,
Met ons moeder haren voorschoot,werd menig traantje weggenomen,
Miserie is haar niet bespaart, met vlagen over haar heen gekomen.
Maar onder die voorschoot, leefde een gelaten ziel,
Die alles aan hierboven liet, ook als er te treuren viel.
Ons moeder in haren voorschoot, leek niet zo intelligent,
Maar rekenen dat kon ze tot op nen halve cent.
Ons moeder in haren voorschoot, was niet de middenstand,
Maar van afpingelen, had ze meer dan normaal verstand.
Onder ons moeder haren voorschoot, zaten niet de duurste kleren,
Maar klopte wek een heel groot hart, waar wij van konden leren.
Ons moeder heeft op haren voorschoot, heel wat luiers aangespeld,
Den eene was nog niet droog, of den andere was reeds besteld.
Met ons moeder haren voorschoot, onderaan de rechtse tip,
Poetsen zij onze oren uit, of veegde de stroop weg van ons lip,
Ons moeder haren voorschoot was altijd bij de hand,
We kuisten er onze neus aan af, we waren vaste klant.
Ons moeder raapten in haren voorschoot, mastenbollen in de bossen,
Zodat we heel de winter de stoof aanmaken kosten.
Op ons moeder haren voorschoot, werd de koffie gemaald,
En in het kiekenkot de eieren in opgehaald.
In ons moeder haren voorschoot, dat heb ik nog niet verteld,
Daar werden de bonen in gepeld en de patatten in gescheld.
In ons moeder haren voorschoot, dat was vroeger zo iedere week,
Werd op zaterdagavond , ons weekgeld ingeleed.
Tenslotte onder ons moeder haren voorschoot, daar zat geen feministe:
Maar gezagdat had ze, enhaar woord wast leste.
|