Eén steentje slechts wordt over het water gekeild En de raakpunten deinen steeds verder uit, Worden niet door statige zwanen gestuit, Noch door het bootje, dat naar de haven zeilt. Kringen glijden voort op het oppervlak, Weerkaatsen flonkerend de zon en de lucht, Vertekenen het beeld van vogels in hun vlucht, Omringen een blaadje en een drijvende tak. Zelfs continenten zouden omcirkeld worden, Eén steentje zou een volledige wereld omgorden, Als dit water een gladde oceaan zou zijn. Een paradijs als ook mensen raakvlakken vonden Waarbinnen ze anderen omvatten konden, Maar waarschijnlijk zijn wij daarvoor nog te klein.
|