Daar stond weer een mof bij Tuur achter huis met zijn geweer in de hand. Ik zeg "morgen" zoo wel wat uit schrik meer dan uit beleefdheid en hij zegde mij de zelfde groet terug. Ik was zoo 50 meter verder en:
- "Halt! Wat gaat u machen?"
- " Ik moet peerden beslagen für die weermacht".
En alweer:
- "Stimmt dat?"
- "Jaja, dat stimmt".
Ik was al weer weg. Aan Jefke Meyvis een hele bende jongemannen met schop, en twee Duitsers. Niemand die me iets zegde van de Duitsers, maar de mannen vroegen:
- "Waar is uw schup ?"
- "Ik moet er eerst nog een maken".
Laconiek antwoord, dat zal wel een smid-grap geweest zijn. Of hoe zelfs in moeilijke omstandigheden de humor nooit uit de lucht is.
Ik kom aan de smis en ik doe de deur op slot en wensch niet meer dan dat die Duitsers niet komen met hun paarden. Weldra horen we een bende mannen aankomen. August Fransen uit de Langenberg staat aan den kop. Die mannen moesten gaten graven achter de smid en zoo naar de molen.
Er waren er bij die goed werkten, maar er waren er ook bij die gingen lopen, maar ze werden achterna geschoten. Sooi Verheyen was één van de felste, tot driemaal toe. Doch de derde maal gelukte het met drie er vandoor te gaan: Sooi Verheyen, Charel Langers en Neel Van Ostayen, en die kropen bij Verheyen op de schelft.
Door eene pan konden ze zien wat er gebeurde. Ze hadden zoo'n uur gegraven en er kwam bevel "allen naar huis", en de Duitsers moesten vertrekken, allen gingen naar huis en ik ook. Van toen af zijn we niet meer gaan werken.
De Sooi Verheyen waarvan sprake in dit fragment is een ouder broer van niemand minder dan de later welbekende voetballer Jan Verheyen, of dus een nonkel van ex-Rode Duivel Gert Verheyen.
Of mijn grootvader uiteindelijk de "peerden" beslagen heeft voor de "weermacht", is niet helemaal duidelijk. Ik vermoed van niet.
|