Dinsdag 26 september ga ik eens op den toren zien, en zie twee kerken van Turnhout, St.Pieter en H.Hart. De derde is te laag in de bomen. Nu zie ik dat ze de kerk van Rijkevorsel aan 't beschieten zijn. Ja, de toren moet verdwijnen.
Om 1 uur in den namiddag ga ik nog eens zien. De toren staat nog recht, maar het dak is al gehavend. Om 4 ure ga ik nog eens zien, en de toren is verdwenen. Ik zeg het in de buren en toen werd den toren van Wortel een echte uitkijkpost.
Allen wilden de kerk van Rijkevorsel zien. Hij rookte lichtjes, doch eer allen het gezien hadden, sloeg de vlam uit de beuk tegen den toren aan, en zoo heb ik gezien hoe gans de kerk eene vuurgloed was. Het werd avond en we horen de kanonnen zoo goed en slapen in de keuken.
Bij dit fragment was mijn moeder zelf bij. De bedoelde toren die als "uitkijkpost" dient, is in elk geval de kerk van Wortel. Ook zij zag de vlammen in de toren van Rijkevorsel. Ze zijn dan naar beneden gegaan om het nieuws te melden. Toen ze drie uur later nog eens de toren bestegen, was die van Rijkevorsel deels verdwenen en was er nog een vuurgloed te zien. De klok op de toren aldaar was blijven stilstaan op 15.45 u. Lees hiervoor eveneens "Het boek Isidoor" van Aster Berkhof.
Ook pastoor Lauwereys vermeldt de vernietiging van de toren van Rijkevorsel in zijn gewaardeerd verslag. Om 17 uur verneemt hij dat de toren van Rijkevorsel in brand staat. Aan beide kanten van de toren hangt immers een rookwolk, en verder ook oostwaarts boven de dorpskern. Om 21 uur woedt die brand nog steeds erg fel. Er wordt verteld dat 800 Engelsen slaags geraakt waren met 1000 Duitsers in Rijkevorsel.
Op die dag gaat mijn broer Charel zien naar mijn ander broer Nand of het waar is geweest of de Engelsen daar waren. Ze hadden er geweest, ja. Maar wat daar om ging moet ik zelf door mijn broer Nand vernemen alvorens ik het schrijf, want daar is iets gebeurd wat nu nog niet op papier mag staan.
Een echte 'cliffhanger': een beetje drama en extra spanning is mijn grootvader blijkbaar niet vreemd.
Hier volgt dan het verhaal van mijn broer dat ik drie weken later uit zijn eigen mond verneem. Hij vertelt: "Ik was aan 't bakken en was zoo den deeg aan 't kneden. Ik had zo wel wat gerommel gehoord maar ik dacht dat het op de steenweg was en ging dus niet zien. Daar komen langs achter 3 4 5 man binnen met hun mitraillette in hun handen op mij gericht. En ze zegden zoo "bos isie".
Geen idee wat met deze twee woorden bedoeld wordt. "Boch ici ?" waarbij boch dan 'mof' in het frans is, lijkt mij het meest waarschijnlijk. Temeer daar één van de binnengevallen Engelsen - want dat zijn het - frans blijkt te spreken.
Ik steek van schrik mijn deeghanden in de hoogte, en zeg zoo al bevend "bos...bos..., non en ne..., vou zet englis men". "Jes", is het antwoord, "jes jes". En ik gaf ze hun mijn deeghanden, en die een kon goed frans en die zegde dat we in de schuilkelder moesten gaan want dat er geschoten zou worden.
Terwijl waren er zoo al 50 60 man hier en daar achtergekropen. Wij gingen in de schuilkelder en die officier ging mee. Broer gaf zoo veel uitleg hij kon, maar de Engelsen hadden niet vermoed dat ze zoo dicht bij de goede baan waren, maar 75 m er af.
Daar horen ze een moto rijden. Alles verdoken en hun mitraillette in hun handen en daar was de moto in 't zicht. Rits rits rits en nog en nog. Daar valt den soldaat doorschoten van zijn moto. Een twee man kruipen er naar toe, sleuren alles van de band en 't is in orde.
Weer inlichtingen door mijn broer en daar komt een luxeauto aangereden. Al de Engelsen op post. Bur r r r r r de auto valt stil, de Duitsers zijn dood of gewond. De doden worden opzij getrokken, de gewonde wordt gehaald. De auto zou voortgereden zijn.
Het gesprek met de Engelsen om hen maximale inlichtingen te verschaffen over de plaatselijke situatie, ligging van Duitse posten enzomeer wordt kennelijk een paar keer onderbroken door Duits verkeer.
Weer (geeft broer Nand) inlichtingen, totdat er weer wat op de baan kwam. Nu waren 't nog eens van 't Duitse Rode Kruis. De (Engelse) officier lost een schot tot verwittiging om te stoppen, maar in plaats daar gehoor aan te geven, werd het vuur geopend uit al de auto's van 't Duitse Rode Kruis. Nu was het een geschiet. In orde. De Duitsers die nog konden, moesten hun armen in de hoogte steken. Een auto kapot. De Duitsers werden krijgsgevangen gemaakt en ze moesten hun auto meenemen op weg naar Oostmalle.
Die moffen vervoerden dranken, sigaren en kaas in de wagens van 't Rode Kruis. Van dit alles had broer goed mee gepaard (hij kreeg er zijn deel van) zoo zegde hij.
Dien avond werd een Duits op het kerkhof begraven. Wat stro er onder wat strooi erop en dan de put terug toe (hij stierf voor ... den führer).
Blijkbaar nam men het niet zo nauw met "propere" spelregels, zoals blijkt uit het oneigenlijk gebruik van de rode kruiswagens.
Goed nieuws in den namiddag. Ze zegden dat de Engelsen in Rijkevorsel waren, neen, ze waren aan de Papenvoort, ze hadden in Bolk geweest want ze hadden sigaretten en chocolade gekregen. Is 't waar of niet, we weten het niet.
De Engelse tanks waren aan de Papenvoort, weer iets wat we niet geloofden. Broer Charel gaat dinsdag morgen zien bij onzen Nand. En waarlijk ze hadden daar geweest, 50 à 60 man zegde hij. Wat daar gebeurde, weet men niet. Men wacht naar Nand zijn woorden.
Charel en Nand, die in dit fragment vernoemd worden, zijn twee broers van mijn grootvader Jaak. Charel woonde in bij Jaak in Wortel, nadat zijn eigen woonst in Limburg (in Heppen of Beringen, dacht mijn moeder) was plat gebombardeerd. Hij wist met zijn familie inclusief vier kinderen geen raad, en trok dan naar Wortel op invitatie. In de (schuil)kelder is hun vijfde kind geboren.
De bevrijding zonder slag of stoot wordt vernomen. Dat is zeker de uitwerking van dat (schoon) vliegtoestel en parachute.
Waarschijnlijk heeft mijn grootvader het hier over de bevrijding van Turnhout. Inderdaad was Turnhout veel eerder dan Wortel bevrijd. Later bracht het gezin een bezoek aan de familie in Turnhout, en geraakte men niet meer terug in Wortel omdat dit intussen opnieuw bezet was door de Duitsers.
Er komen zo'n 50 à 75 Duitsers in het dorp. De anderen zijn weg. Die mannen hebben niets bij dan 't geen ze gestolen hebben, denk ik, want 't is meer boerengerief dan militair gerief.
De algehele terugtocht is blijkbaar aangevat. Sommigen zien sneller dan anderen in dat de zaak verloren is, en kiezen voor een snelle terugtocht. Maar precies daardoor ontstaat er grote chaos. Dat is eveneens de reden dat alles wat maar wielen heeft, aangeslagen wordt, tot kinderwagens toe.
We vernemen het laatste nieuws van Turnhout. En ze stellen het allen goed, maar daar hoorden ze al veel schieten. Ik had toen nog gezegd dat ze daar zoo'n lawaai maakten, dat het hier heel rustig was, maar het onze is nog achter.
Naar we later nog vernomen hadden, was zondag daarop Turnhout bezet door de Engelsen. Of dat waarheid was, weet men niet vast, we hopen van wel.
In Turnhout woonde de familie Van Dooren, familie langs de zijde van mijn grootmoeder Anna. Opvallend is ook hoe veel geruchten er circuleerden, sommige ervan gingen hun eigen leven leiden. Vaak ontdekte men pas vele weken later hoe betrouwbaar een en ander was.
21 september 1944 - Opgevorderd voor graafwerken (vervolg)
Daar stond weer een mof bij Tuur achter huis met zijn geweer in de hand. Ik zeg "morgen" zoo wel wat uit schrik meer dan uit beleefdheid en hij zegde mij de zelfde groet terug. Ik was zoo 50 meter verder en:
- "Halt! Wat gaat u machen?"
- " Ik moet peerden beslagen für die weermacht".
En alweer:
- "Stimmt dat?"
- "Jaja, dat stimmt".
Ik was al weer weg. Aan Jefke Meyvis een hele bende jongemannen met schop, en twee Duitsers. Niemand die me iets zegde van de Duitsers, maar de mannen vroegen:
- "Waar is uw schup ?"
- "Ik moet er eerst nog een maken".
Laconiek antwoord, dat zal wel een smid-grap geweest zijn. Of hoe zelfs in moeilijke omstandigheden de humor nooit uit de lucht is.
Ik kom aan de smis en ik doe de deur op slot en wensch niet meer dan dat die Duitsers niet komen met hun paarden. Weldra horen we een bende mannen aankomen. August Fransen uit de Langenberg staat aan den kop. Die mannen moesten gaten graven achter de smid en zoo naar de molen.
Er waren er bij die goed werkten, maar er waren er ook bij die gingen lopen, maar ze werden achterna geschoten. Sooi Verheyen was één van de felste, tot driemaal toe. Doch de derde maal gelukte het met drie er vandoor te gaan: Sooi Verheyen, Charel Langers en Neel Van Ostayen, en die kropen bij Verheyen op de schelft.
Door eene pan konden ze zien wat er gebeurde. Ze hadden zoo'n uur gegraven en er kwam bevel "allen naar huis", en de Duitsers moesten vertrekken, allen gingen naar huis en ik ook. Van toen af zijn we niet meer gaan werken.
De Sooi Verheyen waarvan sprake in dit fragment is een ouder broer van niemand minder dan de later welbekende voetballer Jan Verheyen, of dus een nonkel van ex-Rode Duivel Gert Verheyen.
Of mijn grootvader uiteindelijk de "peerden" beslagen heeft voor de "weermacht", is niet helemaal duidelijk. Ik vermoed van niet.
De Duitsers komen 's morgens om zes uur aan de deur. Ze zeggen dat ik moet gaan arbeiden. Für die weermacht, al die jonge mannen. Ik zeg dat ik gaan peerden beslagen für die weermacht, wat ook gezegd was, maar van die kerels moest ik met de spade gaan arbeiden. Binnen eine halbe Stunde moest ik fertig zijn, jawoel.
Maar ik hield de jonge mannen in 't oog die naar de Heilige Mis waren, want de Duitsers wachtten ze af aan Emma Horsten, dat zag ik van boven. De koster was al ingelicht en had de zijdeur losgemaakt. Ik hield van boven de deur in 't oog. Daar stak er eene zijn kopje buiten. Ik riep hem met gedempte stem: "Loop recht naar mijn haag, daar staat een gat in. Daar door en ge zijt weg!".
Daar wippen ze gelijk hazen over 't kerkhof en door de haag, door mijn hof d'ander haag waar broeken scheurden van Jul Kimpen en Jan Swannet. Waar ze bleven, weet ik niet, maar ze waren de pist in.
Alle jonge mannen zaten in de kerk (dat hoorde toen zo) en zouden opgevorderd worden voor een of ander graafwerk. Dat gebeurde regelmatig. Om te beletten dat de mannen moesten werken ten gunste van de bezetter, was de koster ingelicht. Hij zorgde er mee voor dat de jonge mannen konden ontsnappen langs de Sachristie. Liever een gescheurde broek dan werken voor "den Duits". Het verhaal gaat verder:
Daar wordt gebeld, ik ga opendoen. Een onderofficier.
- "Zijt u fertig, ja, en de spade".
- "Ik moet peerden beslagen voor de weermacht".
- "Ach zoo, stimmt dat, jawoehl", was het antwoord. Hij slaat zoo met zijn arm in de hoogte en zegt:
- "Die jungeleute zijn beangstigd van die weermacht, das moessen die nicht. 2 à 3 ure spadewerk en dan haben sie gedaan", zegde hij. Ik ging dan met den Duits nog mee tot aan de zaal en ik ging achter door.
Ik vind het zondermeer schitterend hoe mijn grootvader met zijn beperkte school- en talenkennis het gesprek met de Duitse onderofficier weergeeft. Je voelt je direct 65 jaar teruggeflitst. De 'zaal' waarvan sprake is eigenlijk het Parochiehuis, dat stond tegenover de kerk.
Ik weet dan niet meer juist wat datum ik naar Hoogstraten moest, met de velo ongewenst*, te voet te lang onderweg want de Duitsers waren in aftocht en wie weet wat ze zouden doen.
Dus met de velo langs Poeleinde naar Hoogstraten, mijn velo onderweg bij een goede vriend laten staan want zeker had ik hem moeten afgeven. Ik kwam de dochter van Lowieke Haest tegen al schreiende omdat ze ook haar velo had moeten afgeven.
Dan verder te voet naar Hoogstraten, was me dat een spel van belang, algemene wanordelijke terugtocht der moffen met kar en wagen, per velo, met handwagen, met triporteur, zelfs met kinderwagen en kindervelo. Ik zou me schamen als ik ne zwarte moest zijn, maar God zij dank 't is anders. Ik mijn werk gedaan in Hoogstraten en terug naar huis. Ik had al veel te lang weg geweest van de vrouw dat kunt ge denken. Daar werd onderweg gezegd dat de Engelsen in Oostmalle zijn. Is 't waar? Ik, en we, hopen het.
*ongewenst: tegen zijn zin
Een mooi stukje dat weergeeft welk een chaos er heerste in die laatste dagen van de bezetting. Bij gebrek aan eigen transportmiddelen, was alles wat maar enigszins makkelijker bewoog dan de voeten, aangeslagen door de Duitse bezetter.
Mijn moeder vermoed dat Jaak opdracht had gekregen van zijn werkgever, smid Louis Peeraer, om in Hoogstraten te gaan werken. Normaal gesproken zou de beschreven route, om het kortst te zijn, rechtstreeks van Wortel naar Hoogstraten gelopen zijn. Dit was echter onmogelijk omdat er op de grote baan een Duitse bewakingspost stond, die hem wis en zeker zijn fiets had gekost, mocht hij langs daar gegaan zijn.
Vandaar de beduidend langere weg langs Poeleinde, noordelijk naar Nederland, over de grens en dan terug naar Hoogstraten. Deze tocht was minder aantrekkelijk en minder comfortabel, vanwege de bebossing in de buurt van de gevangenis van Hoogstraten, maar tegelijk was deze route ook minder bewaakt.
De dochter van Lowieke Haest, waarvan sprake in dit fragment, had dus wellicht gekozen voor de kortere route langs de grote baan. Het was in die dagen trouwens dagelijkse kost om aan mekaar bij het voorbijgaan te informeren hoe de weg erbij lag: veilig, marechaussés, douanes, Duitsers.
Het volgende wil ik jullie zeker niet onthouden. De schriftjes van mijn grootvader, geschreven in 1944 onder Duitse bezetting en die mijn moeder teruggevonden heeft, waren tweeërlei. Het ene schriftje was zwaar beschadigd, meer bepaald middendoor gescheurd. Het andere schriftje was gaaf, en herhaalde voor een belangrijk stuk hetgeen in het eerste, gescheurde geschriftje had gestaan.
Hoe dit komt, is een verhaal apart. Laat me eerst beginnen met de korte passage die mijn grootvader zelf aan dit voorval schenkt:
Nu zal het me in elk geval lastig zijn de juiste datum te geven want mijn boek heeft een ongeluk meegemaakt dat ik juist niet hoef te noemen. In elk geval gaan we verder.
Wat was er namelijk gebeurd? De originele tekst was geschreven door Jaak Versmissen in 'real time', zeg maar op het moment dat de gebeurtenissen zich echt voordeden. De plaatselijke pastoor had op een gegeven moment aan mijn grootvader de originele schriftjes opgevraagd om te gebruiken in zijn verslag naar het bisdom toe. Dit verslag diende opgesteld niet alleen ter informatie, maar ook om te proberen schadevergoeding te verkrijgen.
Waarom moest meneer pastoor dan aan derden - in casu mijn grootvader - documenten opvragen over de lokale situatie? Omdat hijzelf op het gepaste moment het hazenpad had gekozen, daarmee zijn 'kudde' achterlatend. Hij had veiliger oorden opgezocht bij zijn familie in Schoonbroek, een gehucht van Turnhout. Menselijk ongetwijfeld, maar van een herder wordt toch iets meer verwacht.
Dat verklaart nog niet waarom het ene schriftje dan zo verscheurd was geraakt. Omdat mijn grootmoeder Anna in paniek raakte en vreesde dat de geschriftjes in verkeerde handen zouden vallen, had zij niet beter gevonden dan deze kapot te scheuren. Hoe dan ook, gelukkig voor deze blog zijn ze toch niet verdwenen. In eerste instantie heeft grootvader Jaak ze na de oorlog herschreven vanuit zijn herinneringen. Later zijn blijkbaar de originelen teruggevonden en weer aan mekaar geplakt. Dit geeft dat de twee schriftjes soms dezelfde verhalen weergeven, soms met andere nuances.
Zo, ik trek me nu weer op de achtergrond terug voor het vervolg van het relaas van mijn grootvader.