Er komen zo'n 50 à 75 Duitsers in het dorp. De anderen zijn weg. Die mannen hebben niets bij dan 't geen ze gestolen hebben, denk ik, want 't is meer boerengerief dan militair gerief.
De algehele terugtocht is blijkbaar aangevat. Sommigen zien sneller dan anderen in dat de zaak verloren is, en kiezen voor een snelle terugtocht. Maar precies daardoor ontstaat er grote chaos. Dat is eveneens de reden dat alles wat maar wielen heeft, aangeslagen wordt, tot kinderwagens toe.
We vernemen het laatste nieuws van Turnhout. En ze stellen het allen goed, maar daar hoorden ze al veel schieten. Ik had toen nog gezegd dat ze daar zoo'n lawaai maakten, dat het hier heel rustig was, maar het onze is nog achter.
Naar we later nog vernomen hadden, was zondag daarop Turnhout bezet door de Engelsen. Of dat waarheid was, weet men niet vast, we hopen van wel.
In Turnhout woonde de familie Van Dooren, familie langs de zijde van mijn grootmoeder Anna. Opvallend is ook hoe veel geruchten er circuleerden, sommige ervan gingen hun eigen leven leiden. Vaak ontdekte men pas vele weken later hoe betrouwbaar een en ander was.
21 september 1944 - Opgevorderd voor graafwerken (vervolg)
Daar stond weer een mof bij Tuur achter huis met zijn geweer in de hand. Ik zeg "morgen" zoo wel wat uit schrik meer dan uit beleefdheid en hij zegde mij de zelfde groet terug. Ik was zoo 50 meter verder en:
- "Halt! Wat gaat u machen?"
- " Ik moet peerden beslagen für die weermacht".
En alweer:
- "Stimmt dat?"
- "Jaja, dat stimmt".
Ik was al weer weg. Aan Jefke Meyvis een hele bende jongemannen met schop, en twee Duitsers. Niemand die me iets zegde van de Duitsers, maar de mannen vroegen:
- "Waar is uw schup ?"
- "Ik moet er eerst nog een maken".
Laconiek antwoord, dat zal wel een smid-grap geweest zijn. Of hoe zelfs in moeilijke omstandigheden de humor nooit uit de lucht is.
Ik kom aan de smis en ik doe de deur op slot en wensch niet meer dan dat die Duitsers niet komen met hun paarden. Weldra horen we een bende mannen aankomen. August Fransen uit de Langenberg staat aan den kop. Die mannen moesten gaten graven achter de smid en zoo naar de molen.
Er waren er bij die goed werkten, maar er waren er ook bij die gingen lopen, maar ze werden achterna geschoten. Sooi Verheyen was één van de felste, tot driemaal toe. Doch de derde maal gelukte het met drie er vandoor te gaan: Sooi Verheyen, Charel Langers en Neel Van Ostayen, en die kropen bij Verheyen op de schelft.
Door eene pan konden ze zien wat er gebeurde. Ze hadden zoo'n uur gegraven en er kwam bevel "allen naar huis", en de Duitsers moesten vertrekken, allen gingen naar huis en ik ook. Van toen af zijn we niet meer gaan werken.
De Sooi Verheyen waarvan sprake in dit fragment is een ouder broer van niemand minder dan de later welbekende voetballer Jan Verheyen, of dus een nonkel van ex-Rode Duivel Gert Verheyen.
Of mijn grootvader uiteindelijk de "peerden" beslagen heeft voor de "weermacht", is niet helemaal duidelijk. Ik vermoed van niet.
De Duitsers komen 's morgens om zes uur aan de deur. Ze zeggen dat ik moet gaan arbeiden. Für die weermacht, al die jonge mannen. Ik zeg dat ik gaan peerden beslagen für die weermacht, wat ook gezegd was, maar van die kerels moest ik met de spade gaan arbeiden. Binnen eine halbe Stunde moest ik fertig zijn, jawoel.
Maar ik hield de jonge mannen in 't oog die naar de Heilige Mis waren, want de Duitsers wachtten ze af aan Emma Horsten, dat zag ik van boven. De koster was al ingelicht en had de zijdeur losgemaakt. Ik hield van boven de deur in 't oog. Daar stak er eene zijn kopje buiten. Ik riep hem met gedempte stem: "Loop recht naar mijn haag, daar staat een gat in. Daar door en ge zijt weg!".
Daar wippen ze gelijk hazen over 't kerkhof en door de haag, door mijn hof d'ander haag waar broeken scheurden van Jul Kimpen en Jan Swannet. Waar ze bleven, weet ik niet, maar ze waren de pist in.
Alle jonge mannen zaten in de kerk (dat hoorde toen zo) en zouden opgevorderd worden voor een of ander graafwerk. Dat gebeurde regelmatig. Om te beletten dat de mannen moesten werken ten gunste van de bezetter, was de koster ingelicht. Hij zorgde er mee voor dat de jonge mannen konden ontsnappen langs de Sachristie. Liever een gescheurde broek dan werken voor "den Duits". Het verhaal gaat verder:
Daar wordt gebeld, ik ga opendoen. Een onderofficier.
- "Zijt u fertig, ja, en de spade".
- "Ik moet peerden beslagen voor de weermacht".
- "Ach zoo, stimmt dat, jawoehl", was het antwoord. Hij slaat zoo met zijn arm in de hoogte en zegt:
- "Die jungeleute zijn beangstigd van die weermacht, das moessen die nicht. 2 à 3 ure spadewerk en dan haben sie gedaan", zegde hij. Ik ging dan met den Duits nog mee tot aan de zaal en ik ging achter door.
Ik vind het zondermeer schitterend hoe mijn grootvader met zijn beperkte school- en talenkennis het gesprek met de Duitse onderofficier weergeeft. Je voelt je direct 65 jaar teruggeflitst. De 'zaal' waarvan sprake is eigenlijk het Parochiehuis, dat stond tegenover de kerk.
Ik weet dan niet meer juist wat datum ik naar Hoogstraten moest, met de velo ongewenst*, te voet te lang onderweg want de Duitsers waren in aftocht en wie weet wat ze zouden doen.
Dus met de velo langs Poeleinde naar Hoogstraten, mijn velo onderweg bij een goede vriend laten staan want zeker had ik hem moeten afgeven. Ik kwam de dochter van Lowieke Haest tegen al schreiende omdat ze ook haar velo had moeten afgeven.
Dan verder te voet naar Hoogstraten, was me dat een spel van belang, algemene wanordelijke terugtocht der moffen met kar en wagen, per velo, met handwagen, met triporteur, zelfs met kinderwagen en kindervelo. Ik zou me schamen als ik ne zwarte moest zijn, maar God zij dank 't is anders. Ik mijn werk gedaan in Hoogstraten en terug naar huis. Ik had al veel te lang weg geweest van de vrouw dat kunt ge denken. Daar werd onderweg gezegd dat de Engelsen in Oostmalle zijn. Is 't waar? Ik, en we, hopen het.
*ongewenst: tegen zijn zin
Een mooi stukje dat weergeeft welk een chaos er heerste in die laatste dagen van de bezetting. Bij gebrek aan eigen transportmiddelen, was alles wat maar enigszins makkelijker bewoog dan de voeten, aangeslagen door de Duitse bezetter.
Mijn moeder vermoed dat Jaak opdracht had gekregen van zijn werkgever, smid Louis Peeraer, om in Hoogstraten te gaan werken. Normaal gesproken zou de beschreven route, om het kortst te zijn, rechtstreeks van Wortel naar Hoogstraten gelopen zijn. Dit was echter onmogelijk omdat er op de grote baan een Duitse bewakingspost stond, die hem wis en zeker zijn fiets had gekost, mocht hij langs daar gegaan zijn.
Vandaar de beduidend langere weg langs Poeleinde, noordelijk naar Nederland, over de grens en dan terug naar Hoogstraten. Deze tocht was minder aantrekkelijk en minder comfortabel, vanwege de bebossing in de buurt van de gevangenis van Hoogstraten, maar tegelijk was deze route ook minder bewaakt.
De dochter van Lowieke Haest, waarvan sprake in dit fragment, had dus wellicht gekozen voor de kortere route langs de grote baan. Het was in die dagen trouwens dagelijkse kost om aan mekaar bij het voorbijgaan te informeren hoe de weg erbij lag: veilig, marechaussés, douanes, Duitsers.
Het volgende wil ik jullie zeker niet onthouden. De schriftjes van mijn grootvader, geschreven in 1944 onder Duitse bezetting en die mijn moeder teruggevonden heeft, waren tweeërlei. Het ene schriftje was zwaar beschadigd, meer bepaald middendoor gescheurd. Het andere schriftje was gaaf, en herhaalde voor een belangrijk stuk hetgeen in het eerste, gescheurde geschriftje had gestaan.
Hoe dit komt, is een verhaal apart. Laat me eerst beginnen met de korte passage die mijn grootvader zelf aan dit voorval schenkt:
Nu zal het me in elk geval lastig zijn de juiste datum te geven want mijn boek heeft een ongeluk meegemaakt dat ik juist niet hoef te noemen. In elk geval gaan we verder.
Wat was er namelijk gebeurd? De originele tekst was geschreven door Jaak Versmissen in 'real time', zeg maar op het moment dat de gebeurtenissen zich echt voordeden. De plaatselijke pastoor had op een gegeven moment aan mijn grootvader de originele schriftjes opgevraagd om te gebruiken in zijn verslag naar het bisdom toe. Dit verslag diende opgesteld niet alleen ter informatie, maar ook om te proberen schadevergoeding te verkrijgen.
Waarom moest meneer pastoor dan aan derden - in casu mijn grootvader - documenten opvragen over de lokale situatie? Omdat hijzelf op het gepaste moment het hazenpad had gekozen, daarmee zijn 'kudde' achterlatend. Hij had veiliger oorden opgezocht bij zijn familie in Schoonbroek, een gehucht van Turnhout. Menselijk ongetwijfeld, maar van een herder wordt toch iets meer verwacht.
Dat verklaart nog niet waarom het ene schriftje dan zo verscheurd was geraakt. Omdat mijn grootmoeder Anna in paniek raakte en vreesde dat de geschriftjes in verkeerde handen zouden vallen, had zij niet beter gevonden dan deze kapot te scheuren. Hoe dan ook, gelukkig voor deze blog zijn ze toch niet verdwenen. In eerste instantie heeft grootvader Jaak ze na de oorlog herschreven vanuit zijn herinneringen. Later zijn blijkbaar de originelen teruggevonden en weer aan mekaar geplakt. Dit geeft dat de twee schriftjes soms dezelfde verhalen weergeven, soms met andere nuances.
Zo, ik trek me nu weer op de achtergrond terug voor het vervolg van het relaas van mijn grootvader.