Enkele dagen geleden vernam ik het nieuws van het overlijden van een oud-collega in een onderneming die ikzelf nu circa vijfentwintig jaar geleden met een abortus provocatus verlaten heb. Licht afwijkend van de algemeen geldende bedrijfsnorm - hij kon dus op mijn volle sympathie rekenen - werd hij dan ook af en toe in het strafhoekje gezet. Gelaten had hij zijn lot gedragen, verdragen. Alle begrip daarvoor. Toevallig ontmoetten we mekaar enkele jaren geleden ergens in Antwerpen. Het was een weerzien na vele jaren. Hij was ondertussen, zoals tal van zijn collega's, bedankt voor zijn diensten. Ook dat had hij gelaten gedragen. Niet iedereen verwerkt (bewerkt) de omstandigheden op dezelfde wijze. Wie schreef na gelijkaardige werk- en levenservaringen:
Niet langer wil ik eten het toegeworpen brood; niet langer wil ik spreken het laffe gijzelaarswoord. In vrijheid wil ik dit leven leven, ook al is de prijs zo hoog. Liever het te besterven met de hongerdood, dan te stikken in het braaksel van uw brood.
Hij trachtte nu de rest van zijn dagen zinvol door te brengen en had zich op de studie van de psychologie gestort. Het leven was beslist niet ongestoord aan hem voorbij gegaan. Moest een extra-dosis kennis over de roerselen van de menselijke ziel hem soelaas brengen?
Onze wegen hebben zich ondertussen niet meer gekruist. Nu het nieuws over zijn vroege dood. Om nu definitief in de vergetelheid te verdwijnen? Had hij ondertussen het antwoord gevonden op de belangrijkste levensvraag, het waarom aller dingen? De dichter al vast niet:
Zoals er is een tijd van komen, zo is er ook een tijd van gaan. Waar is plaats voor hen die komen, als zij die zijn niet gaan? Maar waarom dat eindeloos komen, als al die zijn, toch spoedig moeten gaan?