Op je knieën voor je bed prevelde je ochtendgebeden, paternosterbollen lang. Ingetogen bewandelde je Zijn weg, met Hem aan je zijde, van de duivel geen spoor.
Godschuchter liet je je leiden door Zijn tuin van vruchtbaarheid. Je baarde en bracht groot.
Van ochtend tot avond was werken je doel, het was je heilig en veilig.
Een mooier vrouw heb ik nooit gekend, met zilverjuwelen
in haar lokken, haar lange zwarte lokken, haar blozen zonder poeder