(... de mannen gingen eerst. Op verkenning vooraleer wij, vrouwen, de lage tunnel in kropen. Het leek de moeite waard. Ik draaide me even om voor we op onze knieën de smalle gang inkropen. Ze keken ons na, de ene met twijfels op het gelaat de andere met een glimlach. Het was er stikdonker, bedompt en er ging een muffe geur. Ik kroop voorop, camera in aanslag. De grafbewaker achterop, met een zaklamp die betere tijden gekend had. We verbeten onze angst, spraken elkaar moed in, probeerden niet te denken aan wat onder, naast en boven ons kon meekruipen. Een gemompel in het arabisch deed ons halt houden. Een figuur in djelabai schoof naast ons naar voren en knipte de zaklamp aan.
Wie tierden.
In het schrale licht zagen we een hoofd ... tanden ... nog een hoofd ... vormeloze donkere vodden ...tenen ... Stuk voor stuk, fragment per fragment, telkens de smalle, gelige straal van de zaklamp zich verplaatste ... Ik drukte de knop van de camera in, wist niet meer of die afgesteld was of niet en vluchtte op handen en knieën de tunnel uit. Gemummificeerde menselijke resten in de hoop op eeuwig leven van de ziel. Nu een zekere bron van inkomsten voor hun verre nazaten ... ) ( foto : de mummies in het graf van nefer-rompet )
|