BRM ( british racing motors ) wordt in 1947 door Peter Berthon en Raymond Mays, die ook in de jaren 30 ERA in het leven hadden geroepen,opgezet. De eerste Grand Prix BRM , uit 1949 is waarschijnlijk de meest geavanceerde racewagen van die tijd. Deze is uitgerust met en V16 motor en had een vermogen van 485pk bij 12000tpm. Jammer genoeg was hij erg kwetsbaar en werd al snel vervangen
Lancia D-50 Ferrari 1956 De Lancias Sport D20, D23, D24 en D25 krijgen eind 1953 gezelschap van de D50-racewagen voor de Formule 1: een monoposto met enkele voor die tijd unieke constructies. Zo is de achtcilinder V-motor schuin in het chassis gemonteerd, waardoor de cardanas links naast de coureur en niet onder zijn stoel door naar achteren loopt. Deze oplossing maakt het mogelijk om in vergelijking met de concurrenten een aanzienlijk lager zwaartepunt te realiseren. Zowel de motor als de dwars achter de achteras gemonteerde transmissiegroep vormt een integraal onderdeel van het chassis. Deze constructie die later door andere fabrikanten wordt overgenomen is niet alleen gewichtsbesparend, maar draagt ook bij tot een grotere sterkte en stijfheid van het chassis. De brandstofvoorraad is verdeeld over drie tanks: twee hoofdtanks aan de zijkanten van de wagen en een derde, kleinere tank achterin, ter hoogte van de schouders van de coureur.
Naast het engagement met de herwerkte racewagen W 196 in de Formule 1 sloeg Mercedes-Benz in 1955 met de toerwagen 300 SL en de nieuw ontwikkelde racewagen 300 SLR de weg naar nieuwe overwinningen in. Tot de fabrieksrijders behoorden naast Juan Manuel Fangio, Karl Kling en Hans Herrmann ook de Brit Stirling Moss en de Italiaan Piero Taruffi.
Mercedes Benz 230 SL 1963 De opvolger van de 190 SL was de 230 SL, die zich onderscheidde door zijn kenmerkend pagodedak en een zescilindermotor van 2,3 liter.
Ford Prefect Anglia 100E 1958 Deze wagens werden in verschillende Fordfabrieken in Europa geproduceerd. De tweedeursstationcar uitvoering werd Escort genoemd. Hiervan rolden maar liefst 33.131 exemplaren van de lopende band .
De TT Coupé is Audi's tweede model met een dwars geplaatste motor voorin. Die motor is altijd een 1,8 liter viercilinder met vijf kleppen per cilinder en een turbo. In plaats van de 150 pk (110 kW) die in de A3 uit dit blok wordt gehaald, perst de krachtbron er in de TT Coupe naar keuze 180 pk (132 kW) of 225 pk (165 kW) uit. In het laatste geval is quattro-aandrijving standaard, bij de 180 pk-versie is er keuze tussen voor of vierwielaandrijving.
Porsche 911GT1 EVO 1998 Nadat de GT1-klasse ophield met bestaan aan het einde van 1998, zijn de meeste Porsches verdwenen in musea en privé-verzamelingen. Het Canadese team van Klaus Bytzek beschikt nog over twee van deze auto's, welke zijn teruggetuned naar GTS-1 specificaties. De auto kwalificeerde zich in het middenveld maar behaalde over 24 uur een prachtige 6e plaats ondanks het ontbreken van een imponerende rijders bezetting.
motor. 791 cc met dubbele bovenliggende nokkenas, water gekoeld, 4-takt met 4 cilinders in lijn onder een hoek van 45 gr., achterwielaandrijving. prestatie: 70 pk bij 8500 omw/min topsnelheid 160 km/u
Ferrari en autosport zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Begin jaren zestig neemt Il Commendatore aan internationale Gran Turismo races deel met de 250 GT SWB (wat staat voor Short Wheel Base). Die auto is echter niet snel genoeg, wat voornamelijk aan de minder gunstige aërodynamica ligt, want de 3-liter V12 perst er in race-trim 280 pk uit. Tijd voor een snellere machine dus. Dat ligt echter minder eenvoudig dan men zou denken. In 1962 vaardigt de FIA namelijk de regel uit, dat alle deelnemende autos in het GT-kampioenschap tevens als gewone productieauto leverbaar moeten zijn. Enzo Ferrari kan dus niet simpelweg een geheel nieuwe racewagen ontwikkelen, zonder er ook een serieproductiemodel van te ontwikkelen. Hij is echter niet voor één gat te vangen, dus verzint hij een list: op het chassis van de 250 GT SWB ontwikkelt hij in samenwerking met Giotto Bizzarrini een uiterst aërodynamische carrosserie, met een zo veel mogelijk dichte neus (met de drie kenmerkende, afsluitbare koelluchtopeningen) en een geïntegreerde spoilerrand aan de achterzijde. Zo ontstaat de fameuze 250 GTO, waarbij de O staat voor Omologato gehomologeerd. En daarmee zijn meteen de bedoelingen met het model duidelijk: deelname aan het GT-kampioenschap. De V12 met dry-sump-smering wordt voor het slopende gebruik op circuits opgevoerd tot 290 pk bij een onvoorstelbare 7.400 tpm. Daarmee is een topsnelheid van meer dan 250 km/h mogelijk; de acceleratie van 0 naar 100 is in ongeveer 6 seconden achter de rug. De GTO beschikt over een vijfversnellingsbak, zeer bijzonder in die dagen. De portierruiten bestaan slechts uit kunststof ruitjes, met schuifjes. Bumpers ontbreken volledig, net als geluidsisolatie in het interieur. Omdat Ferrari claimt dat de GTO niets meer dan een variant op de SWB is, hoeft hij niet de voor de homologatie vereiste honderd straat-exemplaren te bouwen. Daarvoor offert hij zelfs de bij Ferrari-racers gebruikelijke, geheel onafhankelijke achterwielophanging op ten gunste van de simpeler achterasconstructie van de SWB. De laatste GTOs (met een iets andere carrosserie en een sterkere V12 motor met 300 pk bij 7.700 tpm) worden in 1964 gebouwd, wat het totaal op 39 exemplaren brengt.
Ferrari 246 GT Dino1970 Nadat de 2.0liter V6 van Dino tot 2418cc was uitgeboord, ondstond de Dino 246, waarbij de cijfers nu de betekenis 2.4 lier en zecilinder hadden. In 1974 verscheen de GTS die echter geen echte cabriolet maar een Targa was.
Ik ben guy, en gebruik soms ook wel de schuilnaam skodaman.
Ik ben een man en woon in Duffel (belgie) en mijn beroep is ( geen ) invalide.
Ik ben geboren op 30/01/1962 en ben nu dus 62 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: alles over autos.