Knievallig
Toen kwam een morgen, dat mijn lakens slechts
bittere ontwaking schreeuwden; jij mij
de rug keerde naar al dat, wat ooit was; nooit
meer weer zou komen, voorbij die dagen,
waar wij geluk vingen op naakter huid,
dachten dat alleen liefde ons voorbestemd was;
smeekte ik nog knievallig om ene laatste keer
"Blijf, bemin dit lichaam"
in jouw armen; of was ik zo blind, om te zien, dat ontkenning
zinsbegoocheling acteerde, nu heb ik begrepen
dat het slechts een lustwekkend spel voor jou
was; vandaag is mijn zijn niet meer bewoonbaar,
leeft in oude pijnen van deze lang
vervlogen illusie.
|