Dit is het bekeringsverhaal van Nedjo Brecic, die bij de Medjugorje gebedsgroep was van bij het begin, op 4 juli 1982 tot het einde van zijn leven, 4 juli 1999. Nedjo zelf vertelt zijn verhaal deel 2
Mijn oorlog met God
Vanaf die dag wou ik niets meer horen over God, zelfs niet Zijn naam. Ik wou niet meer naar de kerk gaan. Mijn moeder weende elke dag en bad voor mij omdat ik ogenschijnlijk uiteen leek te vallen, na een verlies van twintig kilogram gewicht. Ik was zo depressief dat ik wou sterven. Mijn vreugde en geluk stierven tezamen met mijn broer. Mijn enige troost was het lezen van boeken, allerhande boeken. Ik had de gewoonte om elk weekend naar Split te gaan om er de tijd door te brengen met zijn kinderen. Ik zou terugkeren als een gewond dier, omdat ze me nog meer zouden doen denken aan hem.
Zijn jongste meisje, de vier jaar oude Alma, hield ervan om met mij te spelen. Op een dag vroeg ze mij in het geheim: "Nedja, mijn vader is gestorven. Wil u mijn vader zijn?" Dat maakte me heel verdrietig. Toen ik terugkeerde uit Split dreef een zekere kracht mij naar Verpic, een vereringsplaats van Onze Lieve Vrouw van Lourdes, op de weg naar Medjugorje. In de stilte van deze plaats, vroeg ik aan Onze Lieve Vrouw om mij te helpen, omdat ik zo niet langer verder kon. Het was het enige gebed dat ik kon bidden. Het voelde vreemd aan, want ik voelde woede tegenover Onze Lieve Vrouw. Ik was gewoonweg kwaad op God. Vanaf dan zou ik er elke week stoppen op mijn weg terug naar huis.
Vijf maanden voor de verschijningen te Medjugorje begonnen, overkwam er mij iets vreemd. Ik had de volgende droom: mijn vader lag in het hospitaal en ik vroeg hem hoe lang hij daar zou blijven. Hij antwoordde: "102 dagen." Ik werd onrustig wakker, snakkend naar adem. Die droom voelde zo werkelijk aan. Binnenin begreep ik iets als: "u doet vaak beloften, maar komt ze niet na."
Zo beloofde ik bijvoorbeeld op school aan Onze Lieve Vrouw om een Rozenkrans te bidden als ik geen slechte punten behaalde. Ik telde op hoeveel Rozenkransen ik Haar verschuldigd was. Het waren er zon honderd. Toen ik de school beëindigde, vergat ik op mijn belofte te volbrengen. Na deze droom dacht ik dat mijn vader zich in het Vagevuur bevond en hij 102 Rozenkransen nodig had. Ik bad niet echt met het hart. Ik bad enkel om mijn belofte na te komen met Onze Lieve Vrouw, maar ik wou nog steeds niet naar de kerk gaan.
Mijn broer, de priester, beval me aan om de Bijbel te lezen. Ik had het nooit goed begrepen met hem, maar toch ging ik in op zijn voorstel. Zelfs in de Bijbel zocht ik naar dingen om God te beschuldigen om zo genadeloos te zijn. Ik vroeg Hem waarom Hij mijn broer had weggenomen. Er waren immers zoveel zondaars en godlasteraars. Ik heb nooit aan Zijn bestaan getwijfeld, maar was wel heel kwaad op Hem. De manier om mij te wreken was door Zijn Kerk te negeren.
Toen las ik een boek over de verschijningen van Maria te Lourdes. Dit was de eerste keer dat ik een boek las over Lourdes. Nadat ik het had gelezen, vroeg ik met mijn hart aan Onze Lieve Vrouw waarop Zij wachtte. Zou Zij niet iets doen aan deze wereld vol van zonde? Er was geen bestaansreden voor de mensen. In die tijd studeerde ik economie aan de universiteit. Ik had maar één examen meer te gaan tijdens mijn eerste jaar toen deverschijningen te Medjugorje begonnen en daarop kon ik niet langer meer luisteren naar de verhalen over de Communistische leer van Marx en Engels. Ik verliet de universiteit.
Onze Lieve Vrouw verschijnt te Medjugorje
Op 27 juni 1981 kwam mijn moeder in mijn kamer en zei ze: "Nedjo, weet u wat de mensen nu zeggen? Onze Lieve Vrouw is aan enkele kinderen verschenen in een klein dorp en iedereen kan Haar stem horen."
Ik barstte het uit van het lachten. Al mijn vrienden haastten zich naar Medjugorje. Een van hen telefoneerde mij om mee te gaan met hem, maar ik wou niet. Ik vertelde hem dat ik zou gaan als zijn terugkeerden om mij te vertellen wat er gebeurde. Toen hij terugkwam, beschreef hij mij alles over de verschijningen en hoe Vicka van op het balkon van hun huis het volk stond toe te schreeuwen, na een verschijning, en hen vertelde wat Onze Lieve Vrouw had gezegd.
Ik besloot om de volgende dag zelf te gaan. Ik raakte met mijn auto tot aan de kerk van Jacobus de Meerdere, maar de communistische politie deed mij en alle anderen stoppen. Toen beklom ik de Heuvel der Verschijningen en zag ik al het volk, de bergen, de velden en de aanplantingen.
Mijn hart begon te ademen bij dit eenvoudige leven en het begon zich te openen voor de waarheid. Ik stond op zon tiental meters van de plaats die was afgesloten voor de zieners. Er was een videorecorder om de verschijningen op te nemen, maar dat was de dag dat de zieners in een auto door twee vrouwen werden weggeleid om hen ervan te weerhouden om een verschijning te hebben. De volgende dag was er geen verschijning op de Podbrdo, omdat de politie er de verschijningen had verboden. Maar binnen in mij gebeurde er een mirakel. Ik geloofde. Toen ik naar hier kwam, was ik juist aan het plannen hoe ik de zieke mensen kon helpen, zoals de helpers te Lourdes, die de zieken onderdompelen in het miraculeuze water. Ik beeldde mij in dat er hier in Medjugorje hetzelfde zou gebeuren. Ik kon de hele nacht niet slapen.
De volgende dag ging ik opnieuw naar Medjugorje. Daags daarop opnieuw en ook daarna nog. Soms moest ik op de velden gaan werken, maar om 17 uur voelde ik een gebrek aan vrede in mij. Ik moest naar Medjugorje gaan. Maar vandaag weet ik dat dit gevoel een uitnodiging voor mij was om naar Medjugorje te gaan. De mis zou heel vlug voorbijgaan. Ik wou dat ze langer duurde. Ik zag vele tekenen op de heuvel der verschijningen. Ik zag iets als vuur met een ritme. Ik zag het zuiver witte silhouet van een vrouw onder het kruis op de Kruisberg en soms verdween het kruis volledig. Zon honderd mensen zagen hetzelfde.
Politie
Mijn hele leven was ik opgegroeid in vrees voor de Communistische politie. Voor hen waren wij, Katholieken, als zand in hun ogen. In Medjugorje deden ze mij vele malen stoppen bij het rijden. Ik had nooit enige problemen tot op een dag in december 1981. Die avond hadden we, zoals gebruikelijk, een bijeenkomst in het huis van Jakov. Ik speelde gitaar en we zouden de hele nacht door religieuze liederen zingen. Het was heel vreugdevol. We hadden dit soort ontmoetingen na de mis. Soms ging ik maar naar huis om 4 uur s ochtends om twee uur later te moeten opstaan voor het werk, maar ik was niet vermoeid, maar integendeel heel gelukkig.
Bij een van deze bijeenkomsten ontmoette ik mijn toekomstige vrouw. Zij was heel verlegen. Vele keren betrapte ik er haar op dat ze naar mij keek. Maar ik besloot om mijn leven aan Maria te geven en misschien naar India te trekken om er te gaan zorgen voor de melaatsen. Dat was de droom die ik in mijn hoofd had, maar het was niet de wil van God. Spoedig daarna, spraken we af met elkaar. De politie begon me elke dag te achtervolgen, maar ik wist het niet. Op een avond, na een verschijning, besloten mijn vriend en ik om weg te gaan. Toen ik aan het rijden was, zag ik de politie wenken om mij te stoppen. We stapten uit de wagen. Voor de een of andere reden wensten ze de wagen te inspecteren en wensten ze achteraan in de auto te kijken. Op de achterzetels vonden ze een zak, gevuld met grond van de Verschijningsberg. Ik had deze grond bij mij voor mijn moeder, die pijn leed aan haar been.
Die avond vroeg een vrouw mij om voor haar grond mee te nemen van de Verschijningsberg om aan mijn moeder te geven. In die tijd was het verboden om de heuvel te beklimmen. De politie beschuldigde mij ervan op de heuvel te zijn geweest. Ik vertelde dat dit niet het geval was en dat de grond droog was. Het had die dag heel wat geregend.
Daarop namen ze ons mee naar hun politiekantoor. Al die tijd was ik nooit bevreesd. Ik vertrouwde er op dat God zorg zou dragen voor ons. De politie officier schreef een verkeerde verklaring informatie en wou mij deze doen ondertekenen. Ik wou niet, vooraleer ze de tekst aanpasten. Op het einde van de nacht dacht ik dat dit het minste was dat ik kon doen voor Onze Lieve Vrouw. Daarna lieten ze ons gaan en gingen we nog iets drinken toen we twee politiemensen ontmoetten in de bar. We wensten hen iets te betalen, maar de kelner zei: "over mijn lijk." In die tijd haatte zowat iedereen de communistische politie. We zaten daar en zongen het Glorie Hallelujah. Alle religieuze liederen waren onwettig, maar daar gaven we niet om. Deze hele gebeurtenis had zon vat op mij tijdens een latere verschijning, maar ik kan hierover niet in het openbaar praten. Ik aanvaardde het als een geschenk van God en dit hielp mij om mijn geloof te dragen tot op vandaag. Maar zelfs dit geschenk had geen uitwerking op mijn bekering.
Die bekering geschiedde pas op de eerste dag dat ik naar de heuvel der verschijningen ging in Medjugorje, toen er geen verschijning was en ook geen zieners waren. Dat was de dag van mijn bekering. Op die dag voelde ik de liefde van Onze Lieve Vrouw.
Op 4 juli 1982 nodigde Onze Lieve Vrouw ons uit om een gebedsgroep te vormen. Mijn hart was in Medjugorje, maar mijn lichaam en mijn gezin in Metkovic. Ik was toen reeds verloofd en onze huwelijksdag was op 14 augustus 1982. Mijn schoonvader stelde mij voor om in Medjugorje een huis te bouwen, maar dat konden wij ons niet veroorloven. We aanvaardden dat we niet alles meteen konden hebben. We begonnen met de bouw van een huis in 1984 en de werken waren af in 1991. We hebben onze kruisen en onze smarten gehad tijdens die achttien jaren. Alles dat we bezaten was door de hulp van God en Onze Lieve Vrouw en met ons zweet en onze opofferingen. God zij gezegend in al Zijn daden, vooral door Maria, de Koningin van de Vrede.
Categorie:Bekeringsverhaal van Nedjo Brecic, MEDJUGORJE
01-05-2010
Nedjo Brecic - bekeringsverhaal
Medjugorje: Nedjo Brecic
Dit is het bekeringsverhaal van Nedjo Brecic, die bij de Medjugorje gebedsgroep was van bij het begin, op 4 juli 1982 tot het einde van zijn leven, 4 juli 1999. Nedjo zelf vertelt zijn verhaal.
Kinderjaren en jeugd
Mijn voornaam is Nedjeljco [afgekort Nedjo], wat zondag betekent. Mijn familienaam is Brecic. Ik kreeg deze naam omdat ik geboren ben op zondag 26 september 1952 in de stad Metkovic in Kroatië. Menigmaal maakte ik grapjes over hoe ik het enige kind was dat niet weende in het hospitaal, toen ik werd geboren, maar daarna voegde ik er ook de reden aan toe waarom: ik ben namelijk thuis geboren.
Ik was de jongste van acht kinderen in mijn familie. Een zus en een broer overleden heel jong, omwille van de armoede en het harde leven binnen ons gezin. Mijn vader was de enige van het gezin die werkte. Hij laadde zware zakken cement over van het schip naar de haven. We zijn heel strikt opgebracht als een Katholiek gezin.
Al mijn kinderjaren waren op de een of andere manier verbonden met de kerk. Ik was misdienaar, zong mee tot in de achtste klas. Daarna zongen mijn twee jaar oudere broer en ik psalmen. Van mijn zestiende tot mijn achttiende leerde ik spelen op het kerkorgel en was ik belast met de leiding van het koor. Ik heb nog twee andere broers en zussen. Eén ervan is priester, nog een andere broer verliet het seminarie na een jaar. Indien hij het seminarie niet vroegtijdig had verlaten, had ik zeker in zijn voetsporen getreden.
Ik beëindigde de handelsschool, niet omdat ik ervan hield, omdat mijn droom eigenlijk was om iets te doen rond techniek of mechaniek, maar mijn ouders konden het zich niet veroorloven om mij hiervoor in de gepaste school in te schrijven. Na mijn schooljaren werkte ik een jaar aan de Adriatische kust. Nadien was het tijd voor mijn verplichte legerdienst.
In die tijd was ons gezin één der armste van de streek. Ik was verlegen om mijn vrienden mee te nemen bij ons thuis, vooral omdat ons toilet zich buiten bevond. Ik wou alles beter maken. Toen ik terugkwam uit het leger vond ik werk bij een bank. Ik ging een grote lening aan en bouwde een huis. De afbetaling van mijn huis bedroeg 10 euro. In 1988 begon de inflatie dramatisch toe te nemen, waardoor mijn lening goedkoper werd ten opzichte van mijn loon.
Als ik terugkijk, zie ik dat Onze Lieve Vrouw mij aan het voorbereiden was voor deze tijd en toen de verschijningen begonnen, bezat ik veel geld. Ik bezat een nieuwe auto, een televisie en een stereoketen. Al mijn dromen werden werkelijkheid. Tot 1976 leidde ik een leven zoals al mijn vrienden. Ik ging naar de zondagmis, maar daar eindigde dan ook mijn geestelijk leven.
Mijn vaders en broers dood
Maar al mijn dromen stopten in 1976. Ik was toen 24 jaar. Mijn vader was stervende van longkanker. Hij was als een heilige. Zijn gezin betekende veel voor hem. Hij offerde alles op voor ons. Hij was maar tot het vierde leerjaar naar school geweest, maar dat maakte er hem niet minder fatsoenlijk op.
Daags na Kerstmis 1976 overleed hij in mijn armen terwijl hij door de ziekenwagen werd overgebracht naar het hospitaal. Hij stierf vreedzaam, zonder pijn. Het was alsof hij in slaap viel. Dit was de eerste dood binnen het gezin die ik zelf meemaakte, maar ik verwerkte alles tamelijk goed. God zij dank dat mijn vader niet leed.
Mijn broer Ante was eveneens ziek. Hij had sinds zijn geboorte een hartafwijking. Toen mijn vader stierf, probeerden we ons verdriet voor onszelf te houden zodat mijn broer geen hartfalen zou krijgen omwille van het verdriet, vooral van mijn moeder, (die stierf in 1989.) We wandelden naar het kerkhof, drie kilometer verder. Mijn broer ging mee en twee mannen hielpen hem. Tegen het einde viel hij neer en dacht ik dat ook hij ging sterven. Ik voelde mij diep bedroefd. Ik wenste niet meer verder te leven.
Vijftig dagen later overleed mijn broer Ante, op de leeftijd van 35 jaar. Hij was gehuwd en had drie kinderen tussen de leeftijd van vier en tien jaar. Hij leefde met zijn gezin in Split. Hij was een heel goed man. Hij vocht als een leeuw voor zijn gezin en offerde heel zijn leven op voor hen. Hij voedde zijn kinderen op in geloof. Hij was een knappe man en werd door iedereen in de buurt aanvaard. Hij had de stem van een engel en speelde accordeon. Hij hield veel van mij en ik zag hem meer als een vriend dan als een broer. Voor mij was hij de ideale persoon. Iemand die ik wou nastreven toen ik opgroeide.
Op de dag van zijn dood, op 15 februari 1977, werkte ik in een opslagplaats. Ik voelde een vreemde koude en angst en ook een gebrek aan liefde in mijn hart. Heel spoedig daarop vernam ik zijn dood. Ik was zowat in shock. Ik hield veel van hem en het was heel moeilijk voor mij om zijn dood te aanvaarden. Het eerste dat bij mij toen opkwam was wie dit aan mijn moeder zou vertellen. Ze verwachtte zijn thuiskomst van het hospitaal op die dag en had reeds zijn lievelingsmaaltijd klaargemaakt. Ik vertelde haar het slechte nieuws en ze wou het niet geloven.
Heel het dorp sprak over zijn dood, omdat iedereen veel van hem hield. Nog nooit in mijn leven had ik zon grote opkomst meegemaakt bij de begrafenis. Op die dag bad ik tot God om mij een of ander teken te geven dat hij in de hemel was, maar ik kreeg geen enkel teken. Ik voelde een grote angst in mijn hart en probeerde mijn verdriet met alcohol weg te spoelen. Normaal drink ik geen alcohol en toch had het geen effect op mij.
Mijn oorlog met God
Vanaf die dag wou ik niets meer horen over God, zelfs niet Zijn naam. Ik wou niet meer naar de kerk gaan. Mijn moeder weende elke dag en bad voor mij omdat ik ogenschijnlijk uiteen leek te vallen, na een verlies van twintig kilogram gewicht. Ik was zo depressief dat ik wou sterven. Mijn vreugde en geluk stierven tezamen met mijn broer. Mijn enige troost was het lezen van boeken, allerhande boeken. Ik had de gewoonte om elk weekend naar Split te gaan om er de tijd door te brengen met zijn kinderen. Ik zou terugkeren als een gewond dier, omdat ze me nog meer zouden doen denken aan hem.
Zijn jongste meisje, de vier jaar oude Alma, hield ervan om met mij te spelen. Op een dag vroeg ze mij in het geheim: "Nedja, mijn vader is gestorven. Wil u mijn vader zijn?" Dat maakte me heel verdrietig. Toen ik terugkeerde uit Split dreef een zekere kracht mij naar Verpic, een vereringsplaats van Onze Lieve Vrouw van Lourdes, op de weg naar Medjugorje. In de stilte van deze plaats, vroeg ik aan Onze Lieve Vrouw om mij te helpen, omdat ik zo niet langer verder kon. Het was het enige gebed dat ik kon bidden. Het voelde vreemd aan, want ik voelde woede tegenover Onze Lieve Vrouw. Ik was gewoonweg kwaad op God. Vanaf dan zou ik er elke week stoppen op mijn weg terug naar huis.
Wie de boodschappen aandachtig leest, zal het opvallen dat de nieuwe titel eigenlijk Maria omvat in haar hoedanigheid van
Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster.
Om ons dat te laten zien gebruikt Maria haar titel, haar nieuwe naam "De VROUWE van ALLE VOLKEREN " vaak in direct verband daarmee.
“De Vrouwe van alle Volkeren staat midden op de wereld voor het kruis. Zij komt onder deze naam als de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster, in deze tijd.”
(31-12-1951)
“Mijn voeten heb ik vast op de aardbol gezet, omdat de Vader en de Zoon mij in deze periode in deze wereld wil brengen als de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster.”
(31-5-1951)
In dezelfde boodschap zegt Zij even verderop: “De Vader en de Zoon willen Maria, de Vrouwe van alle Volkeren als Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster zenden in deze tijd.”
Deze verschijningen en boodschappen zijn kerkelijk erkend, door Mgr. Punt bisschop van Haarlem, op 31 mei 2002. .
Uw mening telt!
Een vraag of een opmerking:
via een emailbericht kunt U
uw mening geven of vragen
stellen. U krijgt zeker een
antwoord. Marie-José