Reizen Van het leven genieten met mate,
maar wel intens, want het is van korte duur!
20-11-2005
Nederlandse spreuken, spreekwoorden en zegswijzen
AFSCHEPEN: Iemand afschepen =hem onverrichter zake wegsturen; hem onder een mooi voorwendsel kwijt zien te raken. Afschepen = verkochte waren per schip verzenden.
AFTAKELEN : Hij takelt af = hij wordt minder; zijn krachten nemen af (een schip aftakelen = van takelage ontdoen, d.i. van zijn tuig ontdoen)
AFTANDS : Zij is aftands = zij is over 't beste heen,; zij veroudert. Lett. gezegd van een paard, dat zo oud is, dat men aan de tanden de leeftijd niet meer kan zien.
AFTOCHT : De aftocht blazen = terugtrekken, omdat men zijn doel niet kan bereeiken; de strijd verloren hebben.
AFTROEVEN : Iemand aftroeven = hem de les lezen, hem zijn minderheid doen gevoelen. Bvb Bij het kaartspel troeft men iemand af, door een hogere troef uit te spelen.
AFTUIGEN: Iemand aftuigen = zijn gebreken in 't licht stellen, hem scherpe verwijten maken. OOK : iemand een pak slaag geven. Een schip aftuigen = van zijn tuig ontdoen, dan kan het niet meer varen.