Toen ik nog werkte in de Gevangenis van Maastricht moest ik iets zoeken in de Archiefruimte, daar lagen veel oude boeken en registers, ook werden daar goederen bewaard uit het verleden. Ik vond een miserabel boekje, met getypte tekst en heel eenvoudig samengebonden. Ik begon te lezen en kwam terecht in een gedichtenbundeltje geschreven door Jaap Sickenga, een verzetsstrijder, gevangen gezet op 31 augustus 1941, eerst in Scheveningen later in het Minderbroedersklooster te Maastricht. In beide heb ik gewerkt, dat is al frappant. Deze jongeman is op 23 jarige leeftijd gefusilleerd op 11 mei 1942.
Ik werd heel diep getroffen door een aantal weergaloze gedichten, begonnen op 1 mei 1942 t/m 7 mei 1942 schrijft Jaap Sickenga zijn gedichten, wat een prachtige gave had deze jonge man. Met deze wil ik Jaap Sickenga in de herinnering brengen en samen met hem al die andere helden, die hun leven hebben gegeven. Ik zal iedere week een aantal gedichten hier plaatsen.
Iets over de foto:
Het herdenkingsmonument bij "Jaglust" te Bilthoven is opgericht ter nagedachtenis aan alle burgers en militairen die sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen in oorlogsituaties en bij vredesmissies. In het bijzonder worden elf plaatsgenoten herdacht die in het verzet tegen de bezetter zijn omgekomen, te weten: H.J. van Aalderen, M. Balk, P.J. ter Beek, A.P.M. Fauchney, A.J. van Ginkel, M.J. Groen, J.G.A. van Medenbach de Rooy, J. SICKENGA, H.J.H. van Tarel, J.W. Vermaak, S. de Wolf.
Het monument is onthuld op 13 december 1958 door Ir. Maas Geesteranus, nadat een grote inzameling onder de bevolking was gehouden, kon het gedenkteken gerealiseerd worden.
1-5-1942
Laat het goed geweest zijn, onze daden - of misschien ook verkeerd - Voor hooger doel ons te offren hebben wij tenminste geleerd.
Is dit niet de zin van het leven - en misschien ook van de dood - te leren onszelf te geven in aller nood?
2-5-1942
Het Noodlot
Sinds lang heb ik het geweten, Het noodlot klopt aan mijn deur, Vaak trachtte ik het te vergeten, Maar het noodlot bleef voor mijn deur.
Het wachtte er zo geduldig, tot eindelijk het ogenblik kwam, dat ik, ja heel voorzichtig, de klink van de deur vernam.
Zo anders kwam het me tegen, dan ik het ooit had verwacht, 's-nachts heb ik in doodangst gelegen, maar het kwam, oh zo zacht.
Bescheiden, haast ongemerkt, trad het mijn leven in, toch heeft het heftig gewerkt, en ik weet precies het begin.
Nu heeft het de leiding genomen, en ik loop als een kind aan de hand, We zijn haast aan het einde gekomen daar wacht mij een ander land.
Gedurfd te leven
Wij hebben gedurfd te leven, Goddank Laten we nu durven sterven en zeggen kunnen "God, Dank"!
Als schimmen uit verre streken - door d'aether een stuk van een lied - komt herinnering uit vroeger verleden Saam, met een zacht, gelukzalig verdriet.
Wij weten, het is voorbij nu wat ook gebeurt - maar de herinnering blijft, nù des te schoner gekleurd.
Maar tocht, zij wordt ons zo vreemd ook, als was het nooit werkelijkheid - want hier tussen muur en geweerloop heft de ziel zich in eeuwigheid.
Weet, je moogt niets meer verwachten van's levens verderen loop, Al gloort in de donkerste nachten altijd nog een sprankje hoop.
Weet, dat het uur kan komen, nu- morgen- of vannacht, dat je plotseling mee wordt genomen dan is het spoedig volbracht.
In de Kloostergang
Wel spelen wij maskerade beneden, daar in de gang Een enkel woord van waarde tussen veel nutteloos gezwam
Het zijn juist de enkele woorden zo schijnbaar terloops gezegd, die diep in je ziel zich boorden zich daar hebben vastgehecht
Het is juist in dat enkel gezegde in 'n zee van onbelangrijkheid dat de ander zijn wezen legde je steunt, in je eenzaamheid
Wat blijft
Steeds losser worden de banden en wat aan het leven mij bindt de blik reeds gericht op de landen die ik aan d'overzij vind
Toch zijn er banden, die blijven die houden de binding stand tussen hen, die achterblijven en die reist naar dat ander land
Het zijn niet de gesproken woorden niet de blik van oog in oog, Het is het voelen, het weten van wat onze harten bewoog.
3-5-1942
Lente
Zon op de plassen Strakblauwe lucht bloeiende bomen vogelgerucht
De Lente gaat komen al zie ik het niet, thuis bloeien de bomen en groent het verschiet
Maar ook is gekomen de Lente in mijn ziel, toen na donkre dromen Gods Licht binnenviel
4-5-1942
Mijn God
Mijn God, ik kan het niet geloven dat dit het einde moet zijn Het leven ging zoveel beloven was alles slechts zilv'ren schijn?
Waarom moest ik haar dan ontmoeten die voor mij de toekomst ontsloot? Waarom moet zij hiervoor boeten wijl toch reeds beschikt was mijn dood?
Och, Heer, wil mij vergeven mijn twijfelend gemoed 'k weet, U zijn dood en leven, Wat Gij doet, dat is goed.
het Noodlot
het Noodlot heeft ons geslagen en onze levenskracht Maar juist in deze dagen heeft het ons samengebracht
Het heeft in ons diepste wezen een nieuwe band gelegd die het schrijnende kan genezen van ons verwonde hert
5-5-1942
Ons bedreigt Een andere dood dan het lood. Onverschilligheid die daaraan lijdt sterft vóór zijn tijd
Oppermachtig
Het is heel eenvoudig oppermachtig te zijn Het Heelal te besturen God's gelijke te zijn
Het enige wat je moet willen is willen wat Hij wil, dan zal al ander willen gaan wijken voor Uw wil.
Ach, het is zo eenvoudig Oppermachtig te zijn ge moet steeds Uzelve vergeten, Vergeten om "ik" te zijn.
Niet vangen
Zij kunnen mij niet vangen al is mijn lichaam hier mijn geest volgt zijn verlangen, mijn lichaam is slechts hier.
En zelfs als ze dàt nemen wat nood is er dan nog? Mijn geest zweeft vrij erhenen En vindt zijn woning toch
Het is die heilige vriendschap die opbloeit in dezen nood als een goddelijke boodschap die duurt tot in de dood.
Herinnering
Laat herinnering schoner steeds blinken Laat verlangen feller mij slaan, Laat in mijn ziel de strijdroep weerklinken van het hart, dat niet onder wil gaan.
Want niet wil het in grauwjheid verzinken in doffe berustinh, van wat schijn beschikt neen, tot het laatst zal de strijdkreet weerklinken al wat ik weet ik heel goed, dat de mens enkel wikt.
Daarom, oh God, laat mij branden in het vuur van herinnering en wil met gloeiende banden mij binden aan het leven dat ging. Want dan alleen zal ik weten dat in mij dit leven nog bloeit.
6-5-1942
Mijn last dragen
Ik heb mijn last te dragen En doe het met vrolijk gezicht maar ach, niet alle dagen woog zij even licht.
Ik weet van dagen van kommer van grondeloos verdriet, als de ziel, steeds stommer smacht naar wat haar verliet.
Maar als de nood het hoogst is dan is de redding nabij en wat mijn grootste troost is: ja, dat opnieuw in mij een lied is opgeklonken dat maakt de ziele vrij