Bretagne is op zijn best met een flinke zuidwester en een smeet regen om de haverklap. De bloedmooie en wulpse Dahud, dochter van koning Gradlon, duikt op in de mistige zee. Enkel de viriele mannen kunnen haar ontwaren, en daar ben ik gelukkig ook nog bij, voorlopig althans. Alleen heeft Dahud het niet voor Vlaamse ventjes. Ik kan niet blijven kijken naar de blonde lokken en de welgevormde borstomtrek van Dahud. Ik ga dan maar met de Vlaamse vrienden naar kerken en kapellen kijken, een mooie boetedoening voor mijn schunnige gedachten. Zo komen we terug in de kapel van de superheilige Jaoua in Plouvien, trekken we door naar Le Folgoët (zie het glasraam), komen we in de enclos paroissal van Guissény en staan we ademloos stil bij het wachtershuisje van Menez-Ham. Het huisje tussen de rotsblokken is zowat het visitekaartje van toeristisch Finistère. Tenslotte staat er ergens nog een dolmen in Lilia.
|