Ik vouw me dicht in herinnering. Ik trek me terug doorheen het plagend spel van eb en vloed. Ik sluit me op achter gepantserde deuren van stil geworden verdriet.
Veroordeeld tot strandjutter en verbannen naar de wachtkamer van de lege zee, zoeken voetstappen naar herkenningspunten van weleer.
Meeuwen cirkelen als aasgieren in het rond en doorklieven het luchtruim als bliksemschichten bij heldere hemel.
De bootsman wenkt, een stoomboot huilt, zeilen wapperen vervaarlijk in de wind.