De gemeentenaam op zich - Sleidinge ( Seldingaheim, Sleidinghem, Sleydinghen, Sleynghem) zou verwijzen naar de vroege periode rond 370. Hier in het noorden ( Evergem, Wondelgem ( Gundingahem ) Lovendegem, Zomergem waren toen duidelijk de eerst Frankische ( Saalfranken) nederzettingen.
De samenhorigheid van Sleidinge, Evergem en Wondelgem is reeds vroeg gekend als " sibben op gelijkende plaatsen en ten noorden van een moerassig stroomgebieden "- ( voor - Sleidinge, de Lede, Langebeke; voor Evergem de Kaalne ( thans de Kale ); voor Wondelgem de meersen rond het kanaal van Terneuzen of de Gundinusgracht ). Dit laat ons ook een nauwer verband tussen de sibben veronderstellen dan alleen dat van de rasafstamming.
Allen hebben reeds vroeg een visgebeid, een weidegebied en bebouwd land dat zelfs vóór 370 in cultuur was gebracht. Zo hebben ze allemaal hun kouter. Voor Sleidinge was dat het gebied "herritakkere" op de Berrent. De nabijheid van de " Ascoutkouter" is geen reden om deze te beschouwen als toebehorend tot ons eerste gemeentebezit.
Wel weten we dat het eerste gebied reeds vroeg in twee werd gesplitst ( de gracht langsheen het voetbalplein, door de Pruimelaarstraat en zo lopend via de Schroonhoek was een gegraven scheidingsteken).
Een groot aantal gegevens over het ontstaan van de gemeente kunnen wij terugvinden in kerkelijke archieven. In de vroegere tijden kon immers enkel de klerus lezen en schrijven. Ook waren zij zowat de enigen die de mogelijkheid , intellectueel en materieel, hadden om gegevens duurzaam te bewaren. Hierdoor weten wij dat Sleidinge reeds in de 13de eeuw werd afgesplitst van Evergem als dochterparochie.Zij werd voor het eerst venoemd in het jaar 1263.
Van bij de aanvang was er enerzijds een ondergeschikt band tegenover de St.- Baafsabdij en anderszijds ook een afhankelijkheid van de Graaf van Vlaanderen door Sleidinge Keure. Deze keure werd gegeven op 1 of 5 september 1248 onder de naam " Keure van Desteldonk, Sleidinge enLovendegem. Door deze beide instanties werden wetten en regels uitgevaardigd waaraan de onderhorigen zich dienden te onderwerpen.
|