AUTEUR : HANS WARREN De Zwartkoptuinfluiter uit : Verzamelde gedichten
DE ZWARTKOPTUINFLUITER
Eigenlijk al van mijn kindertijd af denk ik aan mijn uitvaart. Ik zou willen dat iedereen dan gelukkig was, dat vreemde geluk om iets wat te mooi is, wat pijn doet. Ik heb mij daarbij muziek voorgesteld, een klagende hobo van Albinoni, of dat ik op een bandje voor jullie een stoïsch, dankbaar gedicht voorlas; maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn onder hoge beuken, en heel stil, en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken, want iets mooiers, iets ontroerenders bestaat er niet op aarde.
Later dan, als ze me vraagt, wie is nu toch die vrouw (ze heeft het over jou) die je zo in je hart draagt. Dan zeg ik, ieder leeft in perioden, en zij, dat was mijn rode.
Diep rode passie, die ons heeft verslind, Liefde die ons voortstuwde en deed zweven Wachtend op groen om eindelijk door te gaan met leven Rood bloedend hart dat niet genoeg werd bemind.
En dan verzin ik voor haar een kleinigheid, als ze wil weten wat voor kleur zij heeft. Blauw, schat, zoals je ogen, of nee, groen van al wat leeft. En denk ik in mezelf: welke kleur heeft spijt?
Je leeft je eigen leven, wat zij er ook van vindt, je bent allang geen kind meer. Je wilt erover praten, maar niet op die manier, je zult haar best verdriet doen, maar niet voor je plezier. Wat moet je nog met haar en met haar ouderlijk gezag? En dan opeens, dan is-ie er, die dag
De dag waarop je moeder sterft, de dag die je dagen van dan af aan wat grijzer verft, al hou je niks te klagen: je hebt je goede vrienden nog, die staan je ook dichtbij en als je soms een minnaar zoekt, dan staan ze in de rij.
Maar niemand zal meer weten hoe je met je pop kon spelen en niemand zal nog ooit je vroegste vroeger met je delen. De dag waarna je nooit meer kwetsbaar wezen mag en klein, de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.
Wat al die jaren fout ging komt dan niet meer terecht en wat je nog wou zeggen blijft eeuwig ongezegd: de machteloze frasen van je genegenheid en dat het niet haar schuld was en ook dat het je spijt. De dingen die je lang niet zeggen kon en zeggen wou en dan zo graag nog één keer zeggen zou
De dag waarop je moeder sterft, dat jij wordt losgelaten en al haar eigenschappen erft, die jij zo in haar haatte: de scherpe tong, de bokkenpruik, deze zure schooljuffrouw, die zullen ze dan binnenkort herkennen gaan in jou.
En hoop´lijk ook de and´re kant: de aardige, de zachte, maar of je die hebt meegeërfd valt nog maar af te wachten. De dag waarna de rest een kwestie wordt van tijd en pijn, de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.
Wel heb je van je leven! riep de mot ontgoocheld uit toen hij zichzelf bekeek. Lieve God! Waarom mocht ik geen vlinder zijn en ben ik maar een doodgewone mot?
Ach ach, zei de vlinder troostend. Het zijn niet de kleuren die het hem doen, niet de kleren, niet de snit, maar alles wat van binnen zit. Soms voel ik me best wel mottig, hoor.
Maar jij bent zo mooi en leuk. En ik zo grijs en saai, zuchtte de mot. Je weet toch wat ze zeggen: vlinders in de buik. Wat een aardig compliment voor jou. En ik moet het maar stellen met motregen en kou.
Tja, zei de vlinder, zo zit de wereld in elkaar. De een krijgt poeder en een schattig pakje, de ander moet het stellen met wat stekelhaar. Trek het je niet aan, wees blij dat je leeft, en dat een ander motje om je geeft.
Jij bent een eerlijke vlinder, zei de mot. Ik zou je een knuffel willen geven. Mot je horen, zei de vlinder. Ik vind jou ook niet minder. Maar pas op voor mijn poeder, anders zwaait het er wat van mijn moeder.
En de vlinder en de mot draaiden niet meer rond de pot.
AUTEUR : Manja Croiset uit : Onzekerheid Dissonante symfonie
.
Onzekerheid
Jij en ik
Je zegt dat je me kent maar ken je me werkelijk Hoe weet je dat je me kent Weet je hoe ik er vanbinnen uitzie Je zegt dat je van me houdt zoals ik ben
maar zou je me niet haten als je wist dat ik anders ben dan zoals jij me ziet Of weet je dat ik anders ben en houd je juist daarom van me Hoe zal ik ooit weten wat je denkt Soms denk ik dat je helemaal niet van me houdt Dat je maar doet alsof en dat je woorden holle frasen zijn Dan word ik bang voor jou en voor de eenzaamheid Dan snauw ik je af en ben ik het liefst alleen omdat ik me nog eenzamer voel als jij bij me bent
Maar dan zie ik de ontreddering op je gezicht Dan weet ik, dan voel ik dat je echt van me houdt En toch komt die onzekerheid altijd weer terug Zou dat bij jou ook zo zijn
Twee vingers voelen Schuiven over het papier Een diepe zucht Een blik van ongeloof Zonder herkenning Schaduwen Op en neer Een bladzij vol Punten en verder niets In vormeloze rijen Zonder regelmaat Zijn dit letters Moet ik dit lezen Op en neer Je verzet je Je wilt niet Maar je moet Rusteloze vingers Waarom doe ik dit Voor het ongekende geluk Je wilt lezen Lezen met je vingers Het geluk delen Met hen die zien Op en neer
Vroeger hield ik alleen van je ogen. Nu ook van de kraaiepootjes ernaast. Zoals er in een oud woord als meedogen meer gaat dan in een nieuw. Vroeger was er alleen haast
om te hebben wat je had, elke keer weer. Vroeger was er alleen maar nu. Nu is er ook toen. Er is meer om van te houden. Er zijn meer manieren om dat te doen.
Zelfs niets doen is er daar één van. Gewoon bij mekaar zitten met een boek. Of niet bij mekaar, in 't cafè om de hoek.
Of mekaar een paar dagen niet zien en mekaar missen. Maar altijd mekaar, nu toch al bijna zeven jaar.
Ik heb je uit de modder opgeraapt, als n klein verloren diertje. Je was geschramd en geschaafd, je hoest was onbedaarlijk, en ook je vleugeltjes waren verwoest: waarlijk, ellendiger kon je r niet aan toe zijn.
Ik heb toen, om je niet te verontrusten twee van je soortgenootjes aangehouden, even git- zwart en verward van haar als jij, en voorzien van bit, leidsels en zeel, zo zijn we opgetrokken. Ik suste
je voortdurend, terwijl je in t karretje lag. aan niets had ik schuld, want: niemand zag
die bult op de weg, hij lag volstrekt verhuld in de schaduw en toch: je hebt me ontzettend gekuld:
als n bezetene kwam je uit je karretje gevlogen, je hebt me geranseld, bespuugd, bespogen!
Uit: Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin,1974