vervolg NI-NETJER
OBJECTEN VAN DEZE KONING
Het beeldje in de Michailidis collectie.
Zoals hogerop reeds gezegd zou dit beeldje het eerste driedimensionaal portret zijn van een Egyptische farao, dat bewaard bleef en met zekerheid toe te wijzen is aan een specifieke koning omdat zijn naam er op voorkomt. Het ivoren beeldje van Narme, en delen van de houten beeldjes van Djer, Den Qa'a zijn ofwel zonder opschrift ofwel fragmentair odf de naam kan niet met zekerheid worden uitgemaakt zoals op de Min collossen of het beeldje uit het Mьnchener Museum.
Het beeld behoort tot een van de belangrijkste private collecties van Vroeg-Dynastische voorwerpen "Georges Michailides'. Het werd door W.K. Simpson in 1956 (JEA 42, 44-49) gepubliceerd maar recnete opmerkingen door G. Dreyer (Elephantine VIII, 1986, 65, n. 164) hebben een schaduw van twijel geworpen over de authenticiteit ervan (Kahl, Das System, 1994, 12, n.9).
Het beeldje heeft ee, basis van 8,8 x 4,8 cm en is 13.5 cm hoog. Het materiaal waaruit het gemaakt is werd door Simpson geïdentificeerd als een op albast gelijkende harde steen met een groen-gele schijn. Het oppervlak is gepolierd en de stat van bewaring behoorlijk goed.
De koning zit op een troon waarop aan beide zijden de inscriptie 'Nesoetbiti Nebti Ninetjer' voorkomt. De troon maakt een bocht juist achter de top van de witte kroon. De koning draagt het lange Heb kleed, de witte kroon van Boven-Egypte en houdt in zijn handel de gesel en staf die in relief op de borst voorgesteld worden. Een lange bard eindigt juist boven de rechterhand. Het algemeen voorkomen doet denken aan de beelden van Chasechem in Caпro en Oxfor meer deze zijn toch verfijnder en meer gepolierd en hebben niet het plompe gezicht en de plompe voeten van het Ni-netjer beeldje. Het gelijkt inderdaad meer op het ivoren beeldje van Choefoe van Abydos en nog meer op het hoofd in rood kwartsiet van Huni-Choefoe in Brookly. De auteur van het artikel vernoemt ook de sterke gelijkenis in houding en kleding van het beeldje met een beeld van Menkaoehor (Ve dynastie) afkomstig uit Rahinah.
Men kan niet besluiten dat het beeldje tijdens het Oude Rijk werd gemaakt of later als offerbeeldje voor deze koning daar men de algemene kenmerken van het beeldhouwwerk tijdens het Vroeg-Dynastisch tijdperk nog maar fragmentarisch en dus onvoldoende kent.
Ninetjer en de Analen van de Palermo steen
Palermo Steen - Recto, lijn 4 ( jaar 6-20 )
Vijftien jaar van Ninetjer's regering zijn bewaard op deze ananeln uit de vijfde dynastie. Volgens de voorgestelde reconstructie wordt deze regering als volgt ingedeeld 5 jaar (die ontbreken ) aan de rechter kant van de steen van Palermo, 15 jaar die bewaard bleven zijn, daarnaast 15 of 16 jaar ( die ontbreken) aan de linkerzijde van de steen en tenslotte de laatste negen jaar die bewaard bleven (maar zeer zwakjes en nauwelijks leesbaar ) op het Caпro 1 fragment; in totaal dus ongeveer 45 jaar (cf. Barta, ZAS 108, 11-23; Helck, MDAIK 30, 31-5; Kaiser, ZAS 86, 39-61; voor recente vertalingen leze men T. Wilkinson, Royal Annals, 2000, 119-129; 204-206; A. Jimenez Serrano, La Piedra de Palermo, 2004, 43-48).
Op de figuur ziet men het begin van het zesde jaar (half vergaan)Shemsoe Hor dit wil zeggen de volgelingen van Horus; [zesde (biлnnale) voorkomen van de telling (van het vee)]. Jaar 7 : Verschijning van de koning van Boven-Egypte; die de koor uitrekt voor de 'Hoet Heroe Ren' (gewoonlijk gelezen als [Ntr] r-n kan dit mogelijks ook verwijzen naar de 'Gouden Naam' in het bovenste register); de naam van het gebouw Hoet Renoe Ren werd door Helck beschouwd als deze van tombe B te Sakkara (oostelijke gallerijen). Jaar 8: Shemsoe Hor ; achtste census van het vee. Jaar 9 : Verschijning van de koning van Boven- en Benden-Egypt ; loop van de levende Apis (?) (Helck leest 'rondenloop van de Apis' (cfr. 'Thinitenzeit' 1987 p. 165); jaar 10: Shemsoe Hor ; vijfde voorkomen van de census. Jaar 11 : Verschijning van de koning van Benden-Egypte; Tweede festival van de Boot (van Sokar). Jaar 12 : Shemsoe Hor ; zesde census van het vee.
Jaar 13 : eerste feest van 'Hor sba pet' (Horus de ster van de hemel) (of ook Eerste reis naar [het gebouw] 'Hor doea pet') ; stichting van de domeinen 'Shem Ra en Mehoet' (De zon is gekomen en de Noordelijke). Bepaalde geleerden (van Schafer in 1902 tot recent nog in Wilkinson's 'Early Dynastic Egypt, 85) hebben voorgesteld om het tweede deel te lezen als " de aanval van de steden...." maar alhoewel de schoffel hiлroglief 'mer' vaak gebruikt wordt in de betekenis van 'verwoestend' (cfr het Libisch palet) dan schijnt de rechthoekige omheining op de Palermo Steen meer te duiden op een relatie met een gebouw, een paleis of een begraenis domein. Een alternatief is echter dat het hier om versterkte (buitenlandse ?) steden gaat en dan is het natuurlijk verleidelijk dit in verband te brengen met het mogelijks bestaan van een burgeroorlog die in het midden van de Tweede Dynastie zouden plaatsgevonden kunnen hebben en naar waar de analen aldus zouden verwijzen volgens de tweede lezing (W.B. Emery, Archaic Egypt, 1961, 93).
Maar er is ook een probleem wat betreft het eerste deel van dit jaar: Helck (op. cit., 66) leest het namelijk als een reis naar het begrafenis domein van de koning; het boot hiлroglief verschilt inderdaad met dit gebruikt als determinatief voor het Shemsoe Hor feest of andere ceremonieлn en dus zou het inderdaad kunnen beteken zeilen maar de naam van het begrafenis domein zou dan moeten omringd zijn met een rechthoekig teken, dat hier echter ontbreekt. Opmerking : in archaпsche inscripties worden de begrafenis domeineen -zoals Hor sba Het- geschrven binnen een circulair soms gekanteeld teken terwijl de koninklijke domeinen meestal binnen een eenvoudige rechthoek worden geschreven (T. Wilkinson op.cit.1999 hoofdstuk 4 fig. 4,1 en 4,2).
Jaar 14: Shemsoe Hor; zevende teeling van het vee. Wetenswaardig is de hoogte van de overstroming van de Nijl in dit jaar: slechts een een voorarmlengte (en ook de volgende jaren blijft het gemiddelde peil zeer laag ); dit zou een aanknopingspunt kunnen opleveren om de aard van de problemen die de volgende koningen moesten trotseren te bepalen en mogelijks ook de oorzaak van de crisis in de staat.
Jaar 15 :verschijning van de koning van Beneden-Egypte, Tweede race van de Apis stier. Jaar 16:Shemsoe Hor, achtste veetelling. Jaar 17: Verschijning van de koning van Neder-Egypte; derde viering van het festival van de Boot (Sokaris ? cfr. Kitchen-Gaballa in Orientalia 38 p. 13) ; Jaar 18 : Volgelingen van Horus; negende census; Jaar 19 : Verschijning van de koning van Beneden-Egypte; Offer voor de moeder van de koning; feest van de eeuwigheid (djet) (Helck cit. 166) ; de lezing 'Maa (n) Moet-Nesoet djet', die dan zou slaan op het overlijden van de koningin-moeder lijkt echter een meer logische lezing. Dit zou dan betekenen "De koningin-moeder ziet (kent of vervoegt) de eeuwigheid ". Helaas is het determinatief onder de djet groep niet dat van eeuwigheid maar dat van feest! J.D. Degreef meent dat Djet hier zou kunnen verband houden met papyrus [W.B. V, 511] en dat de zin zou slaan op het 'Snijden van de Papyrus', een later bekend Hathor-festival. Jaar 20 :Volgelingen van Horus; [Tiende telling van het vee].
wordt vervolgd |