Horus Adjib (Enedjib)
Adjib is de eerste souverein op de lijst van Saqqara in de tombe van Tjoeloi (als MERBIAPEN), de zesde op de lijst te Abydos uit de tijd van Seti I (als MERBIAPE) en ook op de papyrus van Turijn vinden we hem terug (als MERBIAPEN-2.17), bij Manetho wordt hij MIEBIS genoemd en zou hij 26 jaar hebben geregeerd. Verschillende van de inscripties met zijn naam erop werden waarschijnlijk door zijn opvolger gewist. Het feit dat hij de eerste vorst is op de lijst van Saqarra deed veronderstellen dat hij de eerste Thinitische vorst zou zijn die ook in Neder-Egypte werd erkend. Het feit dat zijn naam vooral op vazen door Semerkhet werd gewist laat een dynastieke twist veronderstellen waarbij mogelijks de ene steun kreeg uit Opper- en de andere uit Neder-Egypte.
Te Saqqara werd hem de tombe 3038 toegeschreven maar vandaag de dag wordt deze terug aan de edelman NEBITKA toegeschreven wiens naam ondermeer op kruikzegels voorkwam. Volgens Emery die het graf aan Adjib toewees vertoont het enkele zeer opmerkelijke kenmerken in de bouw die, tot dusver in geen ander monument uit deze periode bewaard zijn gebeleven. Bij het begin van de opgravingen leek het dat de bovenbouw van het graf het gewone plan vertoonde van een rechthoekig gebouw, aan de buitenzijde versierd met inspringende panelen. Maar bij verder graven kwam er een soort trappenpyramide voor de dag binnenin het bouwwerk. Alleen het onderste stuk van de trappen is bewaard gebleven en volgens Emery is het mogelijk dat ze hebben doorgelopen tot een zuivere pyramidevorm.Het graf van koningin Her-neith te Saqarra vertoont, hoewel primitiever van bouw dezelfde trekken. Het heeft de vorm van een rechthoekige aarden tumulus bekleed met tichelsteen, een opvallend prototype van de inwendige bovenbouw van het graf van Nebitka. Sporen van dergelijke aarden tumuli zijn ook gevonden in andere graven te Saqarra en er is zelfs reden om te vermoeden, althans volgens Emery, dat de nazaat ervan, de getrapte tichelstenen structuur, een vaste trek was van de de meeste grote noordelijke graven uit de tweede helft van de dynastie. Het motief voor het verhullen van van een vorm binnenin een ander van een principieel verschillende opzet is raadselachtig maar Emery dacht dat men te maken had met een combinatie van bovenbouwen uit Opper- en Neder-Egypte in één bouwwerk: de tumulus of trappenbouw uit het zuiden en de rechthoekige opbouw met panelen uit het noorden. De invloed van deze bouw op de ontwikkeling van de pyramidevorm zullen we aldaar behandelen.
Een andere bijzondere trek van graf 3038 zijn de de dubbele toegangstrappen, één naar de onderaardse grafkamers en de andere naar een hoger gelegen vertrek en een graanschuur met ingebouwde bakken voor het graan.De afmetingen van het graf zijn 37 bij 13,5 m.
Opmerkelijk is dat zijn graf X te Abydos een van de kleinste (16,4m bij 9m) en armzaligste gebouwde van heel de groep daar is. Het bestaat uit een met tichelstenen beklede put door een dwarsmuur verdeeld in twee vertrekken, waarin men afdaalt via een trap aan de oostzijde die uitkomt op de grootste kamer. De grafkamer was oorspronkleijk bedekt, gevloerd en bekleed met hout. Rondom het graf liggen 64 schamele satellietgraven voor het personeel.
Men weet niet zeker welke van "forten" te noorden vande Oem al-Qa'b men als zijn begrafenispaleis moet beschouwen. Mogelijks de Western Mastaba of een recent ontdekt fort dat een hoek maakt met de Sjoenet e-Zebib en de Western Mastaba (ook aan SEMERKHET toegeschreven).
Adjib plaatste zijn naam onder de bescherming van de "twee heren" (Horus en Seth). Zoals vele inscripties, op de vazen uit zijn paleis te Memphis, getuigen vierde hij het Sed feest. Onder zijn regering werden ook expedities naar de Oostelijke Woestijn gevoerd. Zoals gezegd werd zij naam vaak uitgewist door zijn opvolger en misschien usurpator,SEMERKHET, (Vandier 1952 p.615),maar hij is hoe dan ook terug te vinden zowel te Saqqara als te Abydos (Petrie 1900-1;Emery 1954-8). Naast de edelman NEBITKA vinden we tijdens zijn regering nog een ander belangrijk personage de ambtenaar SABEF, van wie en stèle kent.
|