De jager met een hart…..verteld.
En toen zag ik die lichte vlek uit een
heidebosje opdoemen.
De vlek bewoog en kwam tot leven
zonder enig geluid te maken.
De vlek werd groter, en was niet meer
alleen een kop, maar ook een romp en
al snel een heel lichaam en de hele
moeflon kwam tevoorschijn uit een
wildgang die ik zelf over het hoofd had
gezien. Langzaam kwam hij dichterbij,
stapvoets, al lang niet meer van slag
door de geluiden die hij even tevoren
gehoord had. Hij kwam me tegemoet,
of liever gezegd, hij zou me zo dadelijk
op schootsafstand passeren, precies
onder mijn post. Hij liep door,
onbekommerd,en schudde met zijn kop
of hij tegen de wind in wou draaien, maar
er was geen onraad, dus bleef hij gewoon
lopen, mijn kant uit.
Hij krijgt me in het oog, zei ik bij mezelf,
maar het archetypische dier zag niets en
je zou haast denken dat het volledig
maling had aan mijn aanwezigheid, er
lag een soort onbetamelijke uitdagendheid
in zijn manier van bewegen, het leek of hij
de hele wereld zei naar de duivel te lopen,
iets wat me haast kwaad maakte.
Hij kwam tot pal voor het rotsblok waarop
ik zat, koos precies de best zichtbare platte
steen, op nog geen twintig meter bij me
vandaan en bleef daar uiteindelijk staan.
Toen legde ik mijn geweer aan.
Ik richtte langdurig.
Ik had hem goed onder schot, missen
was onmogelijk.
Het was een bok van een jaar of vijf, zes,
krachtig, met schitterende horens, een
uitzonderlijke trofee. Hij strekte zijn borst,
hooghartig en zeker van zijn oppermacht,
absolute en Koninklijke heerser van het
woud, zijn horens schitterden een beetje
in de ochtendzon, zijn bonte vacht,
bruin met wit, was helder en glanzend,
het wezen was van een totale gelukzaligheid,
de dier geworden harmonie.
Ik weet niet hoe lang het heeft geduurd,
maar eindelijk draaide hij zijn kop, ik kon
duidelijk zijn twee horens afgetekend zien
tegen de achtergrond van groen, en keek
me aan. Kracht vermengd met schoonheid.
De ernst van het leven en de gratie.
We hebben elkaar zo misschien twee minuten
aangekeken.
Hij met zijn vreemde dierenogen,ik met mijn
geweer in de aanslag.
Twee eindeloze minuten, en hoeveel keer heb
ik daarin niet voor me gezien hoe hij neerviel,
in een wreed, bloederig visioen, hoe de kogels
zijn hals doorboorden, zijn spieren zich spanden,
zijn horens met woest geweld tegen de stenen
sloegen.
De dood, de dood toegebracht aan de hemelse
schoonheid, de harmonie van dit alles verbroken,
de hoog verheven pijnbomen en de gevlekte
witomrande rotsen, de geurige bosjes wilde tijm,
de blauwpaarse bergketens in de verte, de
kabbelende stroompjes die zich aarzelend een
doorgang zochten, met hem in het midden,
als een godheid, wild en plaagziek,
nog amper geboren en al tot stof vergaan,
zachtaardig en primitief. Ik keek naar hem,
in tweestrijd tussen het aloude jagersinstinct
en een bewonderende afgunst,
geprogrammeerd om te doden en bewust van
zijn ultieme grootsheid, tegelijkertijd vol
verlangen zijn hijgend verzet te breken en
verscheurd door zijn vrijheid.
Ik liet mijn geweer zakken.
Iets, diep in mijn binnenste, was geknapt.
Ik stamelde hem toe: ga weg, nu meteen.
Toen ik mijn geweer liet zakken ging er een
soort nerveuze schok door hem heen.
Ik dacht dat hij een sprong zou gaan nemen,
maar hij bleef staan, bleef me aankijken,
onrustig en belangstellend, bijna alsof hij iets
van me verwachtte, het fatale schot, of weet
ik wat voor openbaring.
'Ga', drong ik aan, 'ga, ik laat je leven!'
Hij stortte zich van de steen, met een
behendigheid die je niet voor mogelijk
houdt, sprong van het ene rotsblok naar
de andere, verdween achter een braambosje,
kwam nog één keer tevoorschijn en ging op
in het kreupelhout, voorgoed.
Het moraal van het verhaal moet jezelf maar
bedenken,respect en houden van is belangrijker
dan verliezen of winnen van de dood.
01-06-2024 om 12:48
geschreven door Leo
|