(Dit is een waar
gebeurd verhaal en je kunt meer informatie vinden door te Googlen op Herman
Rosenblat. Hij werd Bar Mitzvah op de leeftijd van 75)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Augustus 1942.
Piotrków, Polen.
Die ochtend was de
lucht dreigend toen we angstig stonden te wachten.
Alle mannen, vrouwen
en kinderen van het Joodse getto in Piotrków waren op een plein bij elkaar
gedreven.
We hadden gehoord
dat we verplaatst zouden worden. Mijn vader was pas onlangs overleden aan
tyfus, die zich snel verspreid had in het overvolle getto. Mijn grootste angst
was dat onze
familie zou worden
gescheiden.
'Wat je ook doet,'
fluisterde Isidore, mijn oudste broer, vertel ze niet hoe oud je bent. Zeg dat
je zestien bent.
Ik was lang voor een
jongen van 11, dus ik kon het proberen. Op die manier was ik misschien wel
waardevol om te werken.
Een SS-er kwam naar
me toe, zijn laarzen klikten tegen de kasseien.
Hij bekeek me van
top tot teen en vroeg toen naar mijn leeftijd.
'Zestien,' zei ik.
Hij stuurde mij naar links, waar mijn drie broers al stonden
met andere gezonde
jonge mannen.
Mijn moeder kreeg
een gebaar om naar rechts te gaan bij andere vrouwen, kinderen, zieken en
ouderen.
Ik fluisterde
Isidore, 'Waarom?'
Hij gaf geen
antwoord.
Ik rende naar de
andere kant, naar Mama en zei dat ik bij haar wilde blijven.
'Nee,' zei ze
streng. 'Ga weg. Wees niet vervelend. Ga met je broers mee.
Ze had voor die tijd
nog nooit zo hard gesproken. Maar ik begreep het:
ze wilde mij
beschermen. Ze hield zo veel van mij, dat ze, alleen deze keer,
deed alsof het niet
zo was. Het was het laatste wat ik van haar gezien heb
Mijn broers en ik
werden vervoerd in een veewagen naar Duitsland ...
Een nacht later
kwamen we aan bij het concentratiekamp Buchenwald
en we werden in een
overvolle barak gebracht. De volgende dag werden er uniformen en
identificatienummers uitgegeven.
Noem me geen Herman
meer,' zei ik tegen mijn broers. Ik ben nu 94983.'
Ik werd te werk
gesteld in het crematorium van het kamp. Ik moest de doden opladen
in een met de hand
bediende lift. Ik voelde mijzelf ook dood. Ik werd hard, ik was een nummer.
Spoedig daarna
werden mijn broers en ik overgebracht naar Schlieben, een kamp dat hoorde
onder Buchenwald in de buurt van Berlijn
..
Op een ochtend leek
het of ik de stem van mijn moeder hoorde.
'Zoon,' zei ze zacht
maar duidelijk, ik zal je een engel sturen. '
Toen werd ik wakker.
Het was net een droom. Een mooie droom.
Maar in deze plaats
konden er geen engelen zijn. Er was alleen werk. En honger. En angst.
Een paar dagen later
liep ik rond in het kamp, om de barakken heen, vlakbij het hek van prikkeldraad
waar de bewakers je niet gemakkelijk konden zien. Ik was alleen.
Aan de andere kant
van het hek zag ik iemand: een klein meisje met helblonde,
bijna lichtgevende
krullen. Ze stond half verborgen achter een berk.
Ik keek rond om er
zeker van te zijn dat niemand me zag. Ik riep haar zachtjes in het Duits. 'Heb
je iets te eten?' Ze begreep het niet.
Ik schoof dichter
naar het hek toe en herhaalde de vraag in het Pools.
Ze stapte naar
voren. Ik was dun en mager, met lappen om mijn voeten gewikkeld, maar het
meisje leek er niet bang voor te zijn. In haar ogen zag ik het leven.
Ze trok een appel
uit haar wollen jasje en gooide hem over het hek.
Ik greep de vrucht
en toen ik begon weg te lopen, hoorde ik haar zachtjes zeggen:
'Ik zie je morgen
weer.'
Iedere dag op
hetzelfde tijdstip keerde ik terug naar dezelfde plek bij het hek.
Ze was er altijd met
iets voor mij om te eten - een homp brood of, beter nog, een appel.
We durfden niet te
spreken of te blijven hangen. Gesnapt worden zou voor ons beiden de dood
betekenen.
Ik wist niets over
haar, dat soort boerenmeisje, behalve dat ze Pools verstond. Hoe heette ze?
Waarom riskeerde ze haar leven voor mij?
Hoop was een beetje
steun en dit meisje aan de andere kant van het hek
gaf me die, door mij
brood en appels te eten te geven.
Bijna zeven maanden
later werden mijn broers en ik in een
kolenwagon gepropt
en vervoerd naar Theresienstadt, een kamp in Tsjecho-Slowakije.
Kom niet meer
terug,' zei ik tegen het meisje die dag. We gaan hier weg. '
Ik draaide me om
naar de barakken en keek niet achterom. Ik heb niet eens afscheid genomen van
het kleine meisje, van wie ik de naam niet wist, het meisje met de appels.
Drie maanden lang
waren we in Theresienstadt. De oorlog liep op het eind
en de Geallieerde
troepen waren dichtbij, maar mijn lot leek bezegeld.
Op 10 mei 1945 stond
ik op de lijst om te sterven in de gaskamer om 10.00 uur.
In de rust van de
dageraad probeerde ik me erop voor te bereiden. Zo vaak scheen de dood
klaar om me op te
eisen, maar op de een of andere had ik het steeds overleefd. Nu was alles
voorbij.
Ik dacht aan mijn
ouders. Tenminste, ik dacht, dat we weer verenigd zouden worden.
Maar om 8 uur s
ochtends was er grote opschudding. Ik hoorde geschreeuw en zag mensen naar alle
kanten door het kamp rennen. Ik werd met mijn broers opgevangen door
Russische troepen
die het kamp hadden bevrijd! De poort zwaaide open. Iedereen rende weg, ik ook.
Verbazingwekkend, al mijn broers hadden het overleefd - ik weet niet hoe. Maar
ik wist zeker dat het meisje met de appels de sleutel was voor mijn overleving.
Op een plek waar het
kwaad leek te overwinnen, had de goedheid van die ene persoon mijn leven gered,
had mij hoop gegeven op een plaats waar die niet was.
Mijn moeder had mij
een engel beloofd en de engel was gekomen.
Uiteindelijk kwam ik
terecht in Engeland, waar ik werd geholpen door een
Joods
liefdadigheidsfonds. In een herstellingsoord knapte ik op, samen met andere
jongens die de Holocaust hadden overleefd en ik kreeg een opleiding in de
elektronica.
Daarna ging ik naar
Amerika, waar mijn broer Sam ook al was. Ik nam dienst in het Amerikaanse leger
tijdens de Korea-Oorlog en keerde twee jaar later terug naar New York City.
Omstreeks augustus 1957 opende ik mijn eigen bedrijf
voor reparatie van elektrische apparaten. Ik begon weer een toekomst op te
bouwen.
Op een dag kreeg ik
een telefoontje van mijn vriend Sid die ik in Engeland had leren kennen.
'Ik heb een
afspraakje met een meisje. Ze heeft een Poolse vriendin. Zullen we samen gaan?
'
Een blind date?
Nee, dat was niets voor mij.
Maar Sid bleef
aandringen en een paar dagen later gingen we naar de
Bronx om zijn
afspraak op te halen en haar vriendin Roma.
Ik moest toegeven,
voor een blind date was dit niet slecht. Roma was verpleegster
in een ziekenhuis in
de Bronx. Ze was aardig en bijdehand. Ook mooi, met zwierige
bruine krullen en
groene, amandelvormige ogen die levenslustig schitterden.
Met ons vieren reden
we naar Coney Island. Roma was prettig om mee te praten
en prettig
gezelschap.
Het bleek dat zij
ook op haar hoede was voor een afspraak met iemand die ze niet kende!
We deden dit beiden
voor het plezier van onze vrienden.
We maakten een
wandeling over de promenade, genoten van de zilte zeebries, en vervolgens
hebben we gegeten aan de kust. Ik kon me geen betere tijd herinneren.
We persten ons weer
in de auto van Sid. Roma en ik zaten samen op de achterbank.
Als Europese joden
die de oorlog overleefd hadden, waren we ons ervan bewust dat veel nog niet
gezegd was tussen ons. Zij sneed het onderwerp aan.
'Waar was jij,
vroeg ze zacht, tijdens de oorlog?'
In de kampen,' zei
ik. De verschrikkelijke herinneringen waren nog steeds levendig, het verlies
onherstelbaar.
Ik had geprobeerd om
het te vergeten. Maar je kunt dit nooit vergeten.
Ze knikte. 'Mijn
familie was ondergedoken op een boerderij in Duitsland,
niet ver van
Berlijn, ' vertelde ze me. "Mijn vader kende een priester,
en hij heeft ons
papieren gegeven dat we niet-joods waren. '
Ik stelde me voor
hoe ze ook moest hebben geleden, met angst, de vaste metgezel.
En toch hier hadden
we het beiden overleefd en waren we hier in een nieuwe wereld.
'Er was een kamp
naast de boerderij,' ging Roma verder. 'Ik zag daar een jongen
en ik gooide elke
dag appels naar hem. '
Wat een
verbazingwekkend toeval, dat zij een
andere jongen had geholpen.
Hoe zag hij eruit?
vroeg ik.
'Hij was lang, mager
en had honger. Ik moet hem zes maand lang elke dag hebben gezien. '
Mijn hart ging
tekeer. Ik kon het niet geloven. Dit kon niet waar zijn.
'Heeft hij je op een
dag verteld dat je niet terug moest komen, omdat hij zou vertrekken Schlieben?'
Roma keek me verbaasd aan. 'Ja!'
'Dat was ik!'
Ik zou haast barsten
van blijdschap en ontzag, overspoeld door emoties.
Ik kon het niet
geloven! Mijn engel!
'Ik laat je niet
meer gaan.' zei ik tegen Roma. En achterin de auto
van die blind date
vroeg ik haar ten huwelijk. Ik wilde niet langer wachten.
'Je bent gek!' zei
ze. Maar ze nodigde me wel uit om haar ouders te ontmoeten voor het
Shabbatsdiner van de
volgende week.
Ik verlangde ernaar
om Roma nog veel beter te leren kennen, maar de belangrijkste dingen wist ik
al: haar standvastigheid, haar goedheid. Gedurende vele maanden was ze in de
slechtste omstandigheden naar de omheining gekomen en had mij hoop gegeven.
Nu had ik haar weer
had gevonden en ik zou haar nooit meer laten gaan.
Die dag zei ze ja.
En ik hield mijn woord. Na een huwelijk van bijna 50 jaar,
met twee kinderen en
drie kleinkinderen, heb ik haar nooit laten gaan.
Herman Rosenblat van Miami Beach, Florida
Naschrift:
Over dit verhaal
wordt een film gemaakt met de titel The Fence.
|