Uit
het boek Genesis
3, 9-15 + 20xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toen de mens zich tussen de bomen van de tuin
verborgen had, riep de Heer God de mens en vroeg hem: Waar ben je?
Hij antwoordde: Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom
verborg ik me.
Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom
waarvan Ik je verboden had te eten?
De mens antwoordde: De vrouw die U hebt gemaakt om mij ter zijde te staan,
heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.
Waarom heb je dat gedaan? vroeg God, de Heer, aan de vrouw.
En zij antwoordde: De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.
God, de Heer, zei tegen de slang: Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,
het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je
kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht Ik tussen
jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop,
jij bijt hen in de hiel.
De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden.
'Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw
nageslacht en het hare'.
Uit
het evangelie volgens Lucas
1, 26-38
In de zesde
maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een
meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling
van David. Het meisje heette Maria.
Gabriël ging haar huis binnen en zei: Gegroet Maria, je bent begenadigd, de
Heer is met je.
Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die
begroeting te betekenen had.
Maar de engel zei tegen haar: Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem
Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden
genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in
eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap
zal geen einde komen.
Maria vroeg aan de engel: Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit
gemeenschap met een man gehad.
De engel antwoordde: De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de
Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren
wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid
Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al
hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want
voor God is niets onmogelijk.
Maria zei: De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.
Daarna liet de engel haar weer alleen
'Wees niet
bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken'.
In het evangelie van vandaag hebben we gehoord hoe
er een ontmoeting plaatsvindt tussen hemel en aarde, tussen God en mens. Een
ontmoeting tussen een vertegenwoordiger van God: de engel Gabriël, van Godswege
gezonden en een vertegenwoordiger van de aarde: Maria.
Maar wat gebeurt er nu in zo'n ontmoeting? Wat
wordt er gezegd, en wat wordt er niet gezegd? Wat gebeurt er wanneer wij in
gebed zijn, in een inwendig, persoonlijk gebed? Want wat ons hier in het
evangelie wordt voorgehouden, is eigenlijk zoveel als een gebedservaring, een
Godservaring, een Godsontmoeting. In dit gebeuren van de Blijde Boodschap van
de engel aan Maria is de engel aan het woord, hij spreekt en Maria zwijgt, of
beter gezegd: Maria luistert. Eén keer, aan het begin, vertoont ze iets van een
reactie, maar niet door iets te zeggen. Die reactie was op het woord van de
engel: "Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je." Dat
roept niet een zekere ongerustheid, maar een zekere verbazing, verwondering in
haar op. De engel stelt haar echter gerust en effent zodoende het pad naar haar
hart, waar hij met die boodschap wil terecht komen.
In het hart wil de engel bij Maria binnengaan, en
in het gebed wil God met zijn Woord in ons hart binnengaan, want God wil niet
alleen ons verstand verlichten, ons iets doen begrijpen, een waarheid aan het
licht brengen, Hij wil ook en bovenal met zijn Woord ons hart raken, Hij wil
ons zijn heilige Geest meedelen, zijn liefde. God wil ons niet alleen een leer
of een inzicht geven, maar de waarheid zelf, de waarheid in eigen Persoon, of
de goedheid in eigen Persoon. Daar hoort bij, omdat het God zelf is, dat er
ontzag wordt opgewekt in ons hart, eerbied, heilige vrees. 'Maria schrok hevig
bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen
had.' Als dat ontzag voor God er eenmaal is, dan kan God verder gaan, Hij stelt
gerust, geeft vrede, en maakt zo het hart ontvankelijk voor vertrouwelijkheid
en intimiteit: "Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken."
Maar hoe zal dat gebeuren? Langs welke weg komt de
genade van het gebed ons leven binnen? Langs welke weg kan God opnieuw geboren
worden met Kerstmis. Maria vraagt: "Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers
nog nooit gemeenschap met een man gehad." En wij vragen met haar mee: Hoe
zal dat geschieden? Hoe zal er een grotere vertrouwelijkheid ontstaan met God,
hoe krijg ik een hart dat méér aan God is toegewijd, dat helemaal ontvankelijk
en vrij is voor Hem. Ik, die zo vast zit aan mijzelf, zo door eigenliefde word
beheerst, mijzelf van alles heb toegeëigend en dat ook graag zo houden wil. Hoe
zal dit geschieden, dat ik, die méér ben van mezelf dan van Hem, méér van Hem
word?
De engel geeft aan Maria als antwoord: "De heilige Geest zal over je komen
en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken." De
heilige Geest, de kracht van de Allerhoogste, niet de kracht van een man, maar
van God. Het is geen uitwendige macht, maar een inwendige, zachte kracht. Het
is enkel liefde, die alleen op te nemen is in het hart. Het is een zoete,
zachte kracht die bezit neemt van het hart.
In het gebed gaat het nog steeds zo met de woorden
van God. Deze worden opgenomen in het hart, zoals er van Maria ook staat:
"Maria bewaarde al deze woorden - woorden van de engel door de herders
overgebracht - in haar hart en overwoog ze bij zichzelf" (Lc 2,19). Als
God eenmaal met zijn Geest tot die diepte van ons wezen is doorgedrongen, dat
zijn liefde bezit heeft genomen van ons hart, dan geschiedt het woord vanzelf.
Na het antwoord van de engel vernomen te hebben,
zei Maria: "De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt
gezegd." In een oudere vertaling lezen we : "Zie de dienstmaagd des
Heren, mij geschiede naar uw Woord". De dienstmaagd des Heren... daarmee
begon toch heel die ontmoeting? De vreze Gods, die heilige vrees, dat diep
ontzag, die eerbied, dat respect voor de verhoudingen. En dat wordt uitgedrukt
in niet zo maar een gevoel, nee, in dat bén ik, ik bén de dienstmaagd des
Heren.
Met "Mij geschiede naar uw woord" schept God zelf het jawoord in
Maria's hart. God zelf neemt bezit van ons hart en van binnenuit, vanuit ons
hart, zeggen wij 'ja' tot het Woord dat God tot ons gesproken heeft. Wij zijn
het Woord van God, doordat dat Woord op ons 'ja' vanuit ons hart gezegd,
opnieuw vlees aanneemt.
Maar wat is er een stilte nodig om God met zijn
Woord tot in die diepte van ons te laten doordringen; wat is er een
ingetogenheid nodig, een inkeer, een zelfvergetelheid, dat is niet van deze
wereld. Het is wél de genade van de Advent, die stille tijd, als de wereld
rondom ons donker wordt en daardoor onze eigen wereld klein. Een tijd die ons
niet moet doen vluchten naar knusheid of gezelligheid, of onderlinge menselijke
verbondenheid, maar ons moet doen vluchten naar ons hart, naar inkeer. Een tijd
waarin wij afdalen in ons hart, in die stille vertrouwelijkheid met Hem, om het
verlangen groter en groter te laten worden, zodat wij Hem met Kerstmis echt
opnieuw kunnen laten geboren worden.
|