Het is heel dubbel om het boekje van Richard Wurmbrand, dat gaat over martelingen van christenen in Roemenië, in mijn tas te stoppen als ik een weekendje naar mijn moeder ga. Ik twijfel dan ook een tijdje, neem andere boekjes ter hand, stop er dan voor de zekerheid een paar bij, maar dat van Roemenië leg ik niet terug.
En dan, als ik in een comfortabele, goed ver-
warmde trein zit, uitgezwaaid door mijn man,
pak ik het boek. 'Wil ik dit wel?', vraag ik mijzelf
af en mijn blik gaat naar buiten. De zon schijnt
over een landschap dat zich opmaakt voor de
lente. Uitbottende bomen, paarden in de wei,
eenden scharrelend langs de waterkant.
Tegenover me nemen twee dames plaats. Vlotte
zestigers, sportief gekleed in makkelijke wan-
delschoenen en praktische jacks. Kort geknipte
haren en een rugzak. Ze gaan duidelijk een dagje
uit. Aan de andere kant van de coupé praatten
twee'jonge meisjes honderd uit, zo te horen over
het wel en wee van hun stage bij het onderwijs.
Een man is verdiept in zijn krant. Dan begin ik
in het boekje en ik weet dat ik het mezelf moei-
lijk ga maken. Mijn geest betreedt een heel andere wereld. Ik maak kennis met een eenvoudige Roemeense man. Hij verhuist naar een bepaald dorpje, waarvan er, zoals hij zelf schrijft, 'in Roeme- nië' twaalf duizend zijn. Maar hij wordt tot dat bepaalde dorpje getrokken en daar komt hij - vlak voor de tweede wereldoorlog - door een oude timmmerman tot geloof. Zijn vrouw komt ook tot bekering en samen brengen ze zoveel mensen tot de Heer dat er een nieuwe Lutherse gemeente ontstaat. Dan komen de Duitsers. Er begint een verdruk- king die nog maar een voorproefje blijkt te zijn van wat er later volgt: Roemenië wordt vele jaren lang met ijzeren hand door het com- munisme geregeerd. Het christendom wordt met man en macht uitgeroeid en onmogelijk gemaakt. Zo ontstaat de ondergrondse kerk, waarvan de leden zwaar worden vervolgd. Als ze worden opgepakt, worden ze vreselijk gemarteld en vermoord. De schrijver van het boekje heeft veertien jaar van gevangenschap overleefd. Hij beschrijft heel aangrijpende situaties, zoals een congres van de communisten met vier- duizend priesters, pastoors en predikanten als vertegenwoordigers van alle christelijke kerken. Als de een na de ander opstaat om te verklaren dat communisme en christendom hetzelfde zijn, zegt zijn vrouw: 'Richard, sta op en wis deze schande van het gelaat van Christus af! Ze spuwen Hem in het gezicht.' Hij antwoordt dan: 'Als ik dat doe, verlies jij je man', waarop ze zegt: 'Ik wil geen lafaard als man hebben.' Toen is hij opgestaan en heeft het congres toe- gesproken. De toespraken in dit congres werden per radio uitgezonden: het hele land heeft vanaf het spreekgestoelte van het communistische parlement de boodschap van Christus kunnen horen. Naderhand heeft hij ervoor moeten boe- ten, 'maar het is het waard geweest', schrijft hij.
Speciaal voor de Russen, die in die tijd veel in
Roemenië gelegerd waren, heeft hij een zwakke
plek. Hij schrijft erover: 'Ik heb het evangelie verkondigd aan mensen uit allerlei volkeren,
maar nooit heb ik een volk het evangelie zo zien
indrinken als de Russen. Zij hebben zulke dor-
stige zielen.' In 1948 wordt hij opgepakt en maakt dan onbe- schrijfelijke dingen mee. 'Wat de communisten de christenen hebben aangedaan gaat ieder men- selijk begrip te boven', schrijft hij. Toch is hij ook in staat om bepaalde ervaringen als 'prachtig' te beschrijven. Bijvoorbeeld 'het preek-akkoord'; 'Het was ons ten strengste verboden voor andere gevangenen te preken. Ieder die daarop betrapt werd, zou geducht worden afgeranseld. Een aan- tal van ons besloot deze prijs voor het preken te betalen. Wij accepteerden hun condities. Het was als het ware een akkoord: wij preekten en zij sloe- gen. Wij waren gelukkig in het preken. Zij waren gelukkig als ze sloegen; zo was iedereen gelukkig. Het volgende tafereel heeft zich vaker afgespeeld dan ik mij kan herinneren. Een broeder was aan het preken voor de andere gevangenen, toen plotseling de bewakers binnenstormden en hem midden in een zin verrasten. Ze sleepten hem de gang door naar de "ranselkamer". Na een schier eindeloze afranseling brachten ze hem terug en smeten hem op de gevangenisvloer. Hij krab- belde met zijn gebeukte lichaam overeind, trok met een pijnlijk gezicht zijn kleren recht en zei: "Wel, vrienden, waar was ik gebleven toen ze me in de rede vielen?", en dan ging hij verder met zijn evangelieprediking!' Verderop schrijft hij: 'Het is in Rusland geen ongewoon gezicht, dat plaatselijke beambten voor de kerken gaan staan om naar kinderen uit te kijken. Als ze ontdekken dat die naar de kerk gaan, worden ze geslagen en eruit gesmeten. De toekomstige verwoesters van de christenen worden zorgvuldig en stelselmatig opgevoed!' Mede daardoor waren er geen lauwe christenen. Of men is christen met heel zijn hart, of men is helemaal geen christen, want het kost heel wat om een discipel van de Heer Jezus te zijn. 'Zo was dat in de vijftiger jaren in Rusland, maar nu, in deze eeuw, geldt dit net zo voor bijvoor- beeld China', denk ik bij mezelf en ik vergelijk het met de leegloop in onze kerken. Terwijl ik een gezellige avond doorbreng met mijn moeder, laat het boekje me niet los. Je krijgt dan de vreemde situatie, dat je in de ene wereld leeft en die telkens vergelijkt met die andere wereld. Ik schep gezellig op van de bami en denk aan de zin uit het boek over christenen die gedwongen werden hun eigen uitwerpselen te eten. Of het gesprek gaat over de rollator die niet meer door het ziekenfonds vergoed wordt, en ik moet denken aan de onteigening van alle bezittingen van de gezinnen van opgepakte christenen. De rest van de avond maken mijn broer en mijn moeder zich druk over de politiek. Ik laat het maar wat langs me heen gaan - niet alleen omdat ik daar niet zo veel van weet... De volgende ochtend gaan we naar de kerk van mijn moeder. Het is een prachtig gebouw, een monument uit de achttiende eeuw. Echt zo'n ouderwetse dorpskerk, waar kennelijk destijds geld geen rol speelde. Mijn blik gaat naar de koperen kroonluchters aan het plafond, het kolossale orgel en de prachtige eikenhouten preekstoel, opnieuw bekleed met donkergroen pluche. Zeer goed verzorgde dames en heren beginnen de stoelen te vullen en dan zet het orgel in. Het thema is: 'Het brood des levens'. De liederen zijn zorgvuldig bij het thema geko- zen. Bij het wegsterven van de laatste tonen, blijven de woorden bij me hangen: 'Gij zijt genoeg om van te leven, voor iedereen en voor altijd. Gij voedt ons nog, o hemels brood, met leven midden in de dood.' Dan hoor ik om mij heen het gekraak van snoeppapiertjes. Links en rechts zie ik handen naar de mond gaan. De preek begint.
|