ONSCHULDIG TOT DE UITSPRAAK .xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De man had eigenlijk haast. Dat zei hij. Maar aan het woordje 'eigenlijk' kon ik horen dat hij toch niet zoveel haast had dat hij mij niet zijn mening wilde zeggen. We stonden op straat en overhandigden de mensen die voorbijkwamen een klein blaadje waarop iets stond over het christelijk geloof. Soms denk je wel eens dat dat helemaal geen zin heeft. Want niemand leest het en als je jezelf even later met de stroom mensen mee laat drijven, vind je overal je blaadjes terug. Maar goed, zo nu en dan is er iemand die er toch even op door wil gaan. Voor die enkeling doe je het dan. En de troep probeer je na afloop zoveel je kunt op te ruimen.
Deze meneer had zo zijn eigen mening over heel veel zaken. Dat zag je direct. Hij was niet dom en had een goede baan. Van beide zaken was hij zich ook heel goed bewust. Hij sprak met de zelfbewustheid van iemand die weet dat er met aandacht en eerbied naar zijn mening wordt geluisterd. Zijn kritiek op de boodschap van het christendom was tamelijk eenvoudig. Hij stelde dat heel de gedachte dat een mens schuldig was voor God en dus verzoend moest worden, in tegenspraak was met de meest elementaire regels van het recht.
Hij zei: 'In ons rechtssysteem is iemand onschuldig, totdat zijn schuld wettig en overtuigend is bewezen. Maar jullie, christenen, zeggen dat je schuld bij God al vaststaat, nog voordat de berechting begint. Dat is puur onrecht!' Vol verwachting keek hij me aan. Nu had ik al wel een aantal kritische opmerkingen over het christendom gehad, maar deze kende ik nog niet. Dat heb ik hem ook gezegd. Hij meende dat ik hem gelijk gaf en begon al vol zelfvertrouwen aan een volgend punt. Maar daarbij moest ik hem onderbreken. Want hij had me verkeerd begrepen. Het feit dat ik even moest nadenken over zijn argument, betekende niet dat ik er niets op te zeggen zou hebben, legde ik hem uit. Het betekende alleen dat ik niet zomaar een nietszeggend antwoord wilde geven. Want in feite was zijn uitspraak over een veroordeling nog voor de rechtszaak begonnen was, heel goed te begrijpen. Dat zou inderdaad schreeuwend onrecht zijn. Er moet inderdaad een wettig en overtuigend bewijs worden geleverd. Hij had helemaal gelijk. En hij had ook gelijk dat de hemelse rechtszaak nog niet begonnen was. Het oordeel van God over de mensen was nog niet voltrokken. Het zou inderdaad helemaal niet zo rechtvaardig zijn als God nu al de mensen zou veroordelen. 'Dat doet Hij dan ook niet,' zei ik tegen de man. Hij keek me stomverbaasd aan. Hij werd even een beetje boos. Want hij was christelijk opgevoed en hij wist heel goed dat er in de Bijbel stond dat alle mensen schuldig waren voor God. En nu wilde ik beweren dat dat niet waar was!? Heel voorzichtig heb ik toen geprobeerd hem uit te leggen dat er volgens mij een heel andere kwestie speelde. 'Natuurlijk weet ik niet hoe het er met u voorstaat,' zei ik tegen hem, 'maar voor mijzelf weet ik heel goed hoe dat geding voor de troon van God afloopt. Het is geen kwestie van bewezen of onbewezen schuld. Ik weet heel goed dat ik schuldig ben. Ik maak me ook geen illusies dat ik zou kunnen worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijs. Want God zal er geen moeite mee hebben de waarheid aan het licht te brengen. Het komt er dus eigenlijk op neer dat ik besef dat ik schuldig ben. En zo wordt het niet meer een kwestie van "bewezen" of "onbewezen" daden, maar van "erkende" of "niet-erkende" schuld.' 'Omdat het weinig zin heeft te hopen op vormfouten voor de hemelse rechtbank, of op een aanklager die zijn werk niet goed heeft gedaan, is het maar beter een schikking te treffen. Want dat is mogelijk. We hoeven niet het onvermijdelijke af te wachten. Het is ook heel goed mogelijk nu al in te gaan op het schikkingsvoorstel van God. Niet dat dat nu zo heel gemakkelijk is. Want Hij laat er geen twijfel over bestaan dat de zaak te ernstig is om door de vingers te zien. Maar wanneer wij bereid zijn te erkennen dat we schuldig zijn, wil Hij onze schuld kwijtschelden. Want er is Iemand geweest die voor die gevallen heeft betaald. Dat was niet maar de eerste de beste; het was God Zelf, die gekomen is om voor onze schuld te sterven.
God vraagt van ons dus in feite een schuldbekentenis. Als we daartoe bereid zijn, kan Hij ons vrijspreken. Maar als we daartoe niet bereid zijn, zullen we niet verbaasd moeten staan wanneer Hij ons in het hemelse gericht zal moeten veroordelen. Want dat we schuldig zijn, dat weten we toch zelf het best.'
|