LM was blij dat ik de herinneringen aan het eerste schip achter de rug heb, want mijn gedoe over Yvonne begon hem tegen te steken. Dan heeft hij wat vroeg gejuicht, want het derde schip was een schip waarover zij zeer vaak vertelde. In de douches recht over de cabines kleefde zelfs nog haar naam op een van de deuren. En ik meen te weten waarom. Als haar collega niet wekelijks haar douche schrobde en Yvonne wel, dan wou Yvonne een eigen douche. Simpel. Toen ik haar naam daar zag staan werd mijn hart warm en ik heb die klever laten hangen.
"Ge zet haar op een voetstuk" vindt LM. Natúúrlijk zette ik haar toen op een voetstuk! Zij was mijn enige bron van informatie over wat en hoe! Mijn enig houvast. En omdat haar kennis en kunde een stevig houvast was, een fundering, zet ik haar vandaag nog altijd op een voetstuk. Lastig manneke, die LM van mij. Goed, oké! Ik zal haar naam niet meer voluit schrijven! Vanaf nu is het Y. Niet veel namen beginnen met een Y, en gij-&-ik weten wie er bedoeld wordt hé.
Ik wist dat er passagiers waren aan boord van dat schip, dank zij Y. Ik kende ongeveer de schikking van ons werkterrein, dank zij Y. Én ik wist wie de chef stewards zouden zijn, ofwel AK ofwel GB. Voor AK moet ge opletten, had ze gezegd, dat is een smeerlap eersteklas. GB is ne goeie, van die kunt ge veel leren. Als aanbeveling kan dat tellen, dus ik keek uit naar chef GB. 'k Viel natuurlijk bij chef AK, dat soort malchance heb ik wel meer. Chef GB was met verlof.
Het schip was een vergane glorie. Op de verdieping van de passagiers werd nog wel chic gedaan, chiqué eigenlijk, want het laagje vernis was zeer dun. In feite werd daar dag in dag uit toneel gespeeld. De passagiers waren welgesteld maar waarom zij genoegen namen met dít schip, heb ik nooit begrepen.
Daarbij komt dat de bewoning nog op 110 volt stond. Dwz: géén stofzuigers aan boord. Begin maar, in een huishouding met 16 passagiers, 4 leden van de staff, 3 personeelsleden en nog wat loslopende passanten van andere verdiepingen. Dat alles op witte linoleumvloeren. Het poetswerk werd daardoor loodzwaar, door het ontbreken van stofzuigers vanwege die 110 volt. Dat alles went is larie. Mijn ruggegraat, mijn schouderbladen, mijn nek dachten er anders over.
En dan nu de luchtiger dingen. Dat chef AK een krapuul was, was waar. Zo waar als een klontje. Hij deed stroperig tegenover de passagiers en de staff, nors tegenover het personeel. Dat is geen leiding geven, dat is baas spelen. Zo’n soort chef, als ge ziet wat ik bedoel.
Y had me de accommodatie zo goed beschreven dat ik er mijn weg al kende nog voor ik aan boord was. Over de cabine van chef AK had ze verteld dat hij een ronde spiegel op zijn bureau had staan. Die spiegel diende om te kijken wie er achter hem aan zijn deur stond, want passagiers hebben altijd wel íéts nodig. Passagiers zijn voor mij de moeilijkste lading. Bauxiet, kolen, ijzererts, ik kon het allemaal baas, maar zet me niet op een schip met mensen die zich lopen te vervelen terwijl ik aan het werk ben. Chot, wat had ik graag beneden gestaan, bij de officieren. Werken voor mensen die werken, dát was mijn job!
Goed, die spiegel dus. Y had me gewaarschuwd dat AK de spiegel op zijn slaapkamerdeur richtte terwijl men het bed opdekte. Het bed was een hoge beddebak waar men moest inklimmen om het werk iet of wat fatsoenlijk gedaan te krijgen. Op een dag zat hij aan zijn bureau terwijl ik het bed aan het opdekken was. Ineens kwam er van uit mijn achterhoofd, of van uit mijn ruggemerg een waarschuwing : AK + spiegel …
Jawel, hij had zijn spiegel gedraaid en zat naar mijn achterwerk te gluren. Een achterwerk in een witte werkschort. Ik kreeg de slappe lach. Waar zat die sukkel nog op te hopen? Dat er onder zijn broeksriem nog iets zou gaan wriemelen eer hij met pensioen ging? Dat lachen heb ik achteraf moeten bekopen, maar het kwam vanzelf en het gaf me toch zoveel voldoening. En terwijl ik dit typ weer eens. ’k Zit hier weer te lachen met die zielepoot.
Claire wist niks van dat gluren met de spiegel, zij deed de cabines aan stuurboord. Ze wist wel dat AK een klotige chef was. En als de koopvaardij dat nog niet wist dan zou ik daar wel eens voor zorgen via de tamtam op de vloer van de wervingszaal in Antwerpen, dé plek om weetjes & nieuwtjes door te geven. Dat kon ik rustig doen, want dat gluren was geen eenmalig gebeuren, dus géén inbeelding van mijn kant. Het vent zat ziek in mekaar. Hij kon me niet uitstaan en toch moest hij gluren?
Nu naar de mess. Bij de passagiers heette die ruimte het Restaurant. Die benaming was puur chichi. Het meubilair was uitgeleefd, de vloerbekleding was versleten, het geheel oogde afgemat. Puur tristesse.
|