RECHT VAN SPREKEN VAN RIK WOUTERS
Zoeken in blog

Inhoud blog
  • PUIG DE SANT ANDREU [gedicht]
  • WIJZIGINGEN
  • JURYVERSLAG I.V.M. TWEEDE PRIJS POËZIEPRIJS VAN DE STAD HALLE 2003
  • TWEEDE PRIJS POËZIEPRIJS VAN DE STAD HALLE 2003
  • KWETSBAAR EN VERSTOTEN TUSSEN BROKSTUKKEN [essay]
  • 13DE POËZIEPRIJS VAN DE STAD TONGEREN [poëzieprijs]
  • FLAPTEKST VAN "GEBRUIK MAKEN VAN WOORDEN EN ONGEDATEERDE BRIEVEN"
  • GEBRUIK MAKEN VAN WOORDEN EN ONGEDATEERDE BRIEVEN [2000; dichtbundel]
  • KAFTONTWERP VAN "HET WOORD HERTALEN" EN "WAT STILTE GENOEMD WORDT" (+ illustratie)
  • WAT STILTE GENOEMD WORDT [1996; dichtbundel]
  • HET WOORD HERTALEN [1996; dichtbundel]
  • LAWAAI IS TEDERHEID [1987; dichtbundel]
  • EERSTE LITERA-ONDERSCHEIDING 1984 [poëzieprijs]
  • RIK WOUTERS IN ZIJN POËTISCHE EIGEN TIJD
  • RIK WOUTERS, IK-DICHTER VAN DE WERKELIJKHEID.
  • NAUWELIJKS ADEMEND VERHEFFEN WOORDEN ZICH [1982; dichtbundel]
  • IK ZEG TOT JE [1979; dichtbundel]
  • PUBLICATIES IN BOEKVORM
  • COPYRIGHT
    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

    Mijn favorieten
  • Halle in de literatuur
  • Louis Thevenet
  • seniorennet
  • Archief per maand
  • 12-2011
  • 03-2008
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 12-2006
  • 10-2006
  • 08-2006
    Zoeken met Google


    Blog als favoriet !
    Gastenboek

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    anarchie in woord en daad
    "Xarnego" vroeg me om een titel te zoeken voor deze webblog die alles wat Rik Wouters aan poëzie in dichtbundels gepubliceerd heeft, de literaire onderscheidingen waarmee hij bedacht werd, en de aandacht die literaire critici aan zijn poëzie besteed hebben, in chronologische orde wil groeperen. Soms zijn lichte veranderingen die echter niets aan de inhoud veranderingen, aangebracht. Ik heb geopteerd voor “RECHT VAN SPREKEN”. Mij komt echter geen enkele eer toe: ik heb gewoon de titel van een essay van Guy van Hoof, vriend van de dichter, over Wouters, dat in boekvorm verschenen is en op deze blog zal verschijnen, genomen. Hopelijk neemt van Hoof het me niet kwalijk. Omdat Wouters zo graag met ondertitels werkt, heb ik er ook maar een ondertitel aan toegevoegd: “anarchie in woord en daad”. De ondertitel verwijst naar 2 zaken. (1) Op Wouters’ adreskaartje staat in de linkerbenedenhoek dat hij “anarchist”, “artiest en dichter” en “catalanist en flamingant” is. Wouters is niet alleen met zíjn literatuur bezig. Ga maar eens kijken op http://blog.seniorennet.be/halle_literatuur waar een poging wordt gedaan om alles over “Halle in de literatuur” openbaar te maken. (2) Kunstenaar kan men slechts zijn indien woord en daad samenvallen. Kan dit voor een dichter die zonder het woord geen daad zou kunnen plegen, moeilijk zijn?! Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is. (geschreven door:) Andreas WANDERS
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KAFTONTWERP VAN "HET WOORD HERTALEN" EN "WAT STILTE GENOEMD WORDT" (+ illustratie)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De omslagtekening, "Puig d'Arques (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)", is van Rik Wouters. Houtskool. 1995.


    09-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.WAT STILTE GENOEMD WORDT [1996; dichtbundel]


    Cataloniëgedichten





    On ets, Espanya? -No et veig enlloc.
    No entens la meva veu entronadora?
    No entens aquesta Ilengua
    -que et paria entRe perills?
    Has desaprés d'entendre an els teus fils?
    Adéu, Espanya!

         Joan Maragall

    Vertaling:
    Waar ben je, Spanje? Je bent nergens te zien.
    Hoor je mijn weergalmende stem niet?
    Versta je die taal niet die tot je spreekt
    temidden van gevaren?
    Heb je opgegeven naar je zonen te luisteren?
    Vaarwel Spanje!





    PUIG DE SANT ANDREU
    (Ullestret)

    Temidden een verlaten site staan
    en elegante cypressen voelen wuiven.
    In de ondergrond klotst onhoorbaar
    bijna het ooit gevreesde water.
    Op de wallen rusten slapende agaven.

    Schijnbaar slechts deze rust van huizen,
    dakloos en zwartgeblakerd. Silo's
    zijn leeg, citernen stoffig. De tempel
    op de akropolis werd grondig vernield.

    Toch wekken schedels van ritueel vermoorden
    geen afgrijzen op. Een groene adder zigzagt
    onverstoorbaar op zoek naar een prooi.





    MALAKON
    (Sant Marti d'Empúries)

    Het goud van het romeinse deel is veelkleuriger
    dan een impressionistisch en zuiders schilderij.
    De oude afgetakelde havenmuur versnippert
    huppelende kaboutertjes zonder rode mutsen

    maar met lange en witte baarden. Scheepjes
    hebben ook hier geen wonderbare visvangst.
    Dat is immers niet nodig: de ondiepe zee
    zal nog wel groene griekse beelden vrijgeven.

    Hier zeggen dat men iemand liefheeft
    zou slechts zonde en zelfmoord zijn.





    ESGLÉSIA PRERROMÁNICA
    (Sant Juliá de Boada)

    Onooglijk.

    En op een onmogelijke plaats.
    neergeploft zont ze gelig
    haar gerimpelde en moeë stenen.
    Eenvoud achter een werelds deurtje.

    Onaardse en doodse stilte.
    Muren beklemmen echter niet,
    zijn zachter dan lege ruimtes
    van schepen die botweg ontheiligen.

    En toch rustgevend.





    MAS ROIG
    (Pals)

    De grote boerderij oogt hoekig
    en leeg. Pannen liggen in brokken
    voor de deur die uit hengsels
    gelicht lijkt. Geen koe doorboort
    wat stilte genoemd wordt. Roestig
    en op de zij nikst een ploeg.

    Stof op een bank verraadt
    geen achtergelaten oudje.





    PUIG D'ARQUES
    (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)

    Graasweiden kleuren groen nog,
    sappig en van ongekende verscheidenheid.
    Linten bomen verbergen schapen en geiten,
    bezitters van dit verheven land
    van langzaamheid en vergeten waterputten.
    Opgestapelde stenen werden huisjes
    en beschutting tegen een vermoeide regen.
    Boven het profiel van bergen
    vier omvergevallen inktpotten.

    Hoogzomer. Gras heeft gebrand
    op de heuvels. Een gekliefde boom.





    DONA A LA TERASSA D'UN CAFÉ
         Josep Berga i Boada (1872-1923)


    Sant Feliu de Gufxols. Blauwer zee
    dan lucht. Een strenge dame mijmert
    momentaan. Rond tafeltje ondersteunt
    bedekte elleboog. Gekruiste benen.

    Ver weg is Girona en haar echtgenoot
    uit Castilië. Haar zaken behartigt
    hij. Ontzegd is haar vragende lichaam.
    Drie kinderen heeft ze gebaard: één
    behouden. Toch is ze vrouwelijk
    verrassend en te begeren gebleven.

    Schroomloos wijst haar rechtervoet.
    Ongegeneerd keuren haar ogen de man
    aan de andere tafel. Haar mond twijfelt
    tussen uitdaging en onderdanigheid.

    Aan haar geboortestad denkt ze
    en de gouvernante die lasten op zich
    neemt. Het geroddel van vriendinnen
    mist ze; echtgenoots overuren niet.
    Wind beroert geen enkel lange rok.

    Spuitwaterfles en verdunde wijn laat
    ze ongemoeid. De vlugge man heft
    het glas. Onder haar kin wenkt de hand.





    NIT DE LLUNA A GIRONA
         Prudenci Bertrana (1867-1941) 

    Winteravond. Sterren. Weinig wind.
    Geur van hout en killig water. Nergens
    in de carrer de la Força versnijdt
    een t.b.-hoest schemeringen. De maan
    verbergt zich niet achter de kerktoren
    en wazig stil. Muzieken verjagen.

    Beetje bij beetje voert de rivier
    zich naar zee. Mee vlucht de rust
    van het stille leven en waterverf.

    Diffuus verlicht een gaslamp balkon
    en slaapkamer overbodigheden. Zicht
    op de Onyar verhindert haar slaapkleed,
    van kant en te nauwelijks. Zwijgend
    en deels verdubbelt de kathedraal.

    Eén punt op het plafond fixeert ze.
    Naar anijs en snorcrème stinkt de man
    naast haar. Van een vreemd parfum
    wordt de geur discreter en verhuld.
    Hem de rug toedraaien durft ze niet.

    Een karperkring zonder nut deint uit.





    AVOND 
         DOCHTER SLAAPT
              IK ZIT OP BALKON

    Avond. Dochter slaapt. Ik zit
    op balkon. Fles landwijn staat.
    binnen handbereik: vi negre.

    In dit Catalaanse zomeren wordt
    sinds ooit gestreden om blauwer
    blauw. Lucht en zee lijken kalm
    in elkaar te vloeien. Schijn slechts:
    vlakken en vegen wit contrasteren.
    Klaarder dan de grauwe streek
    van kunstlicht en randverlichting.

    Zomer. Lucht. Blauw. Toch heb
    ik het koud soms in dit land
    van golvende en rijpe velden
    waar oorsprong dichter dan einde
    is. Vanuit een andere vallei
    klinkt kleurloos een klank
    die woord wordt. Woorden
    worden helder, zuiverheden
    van kristal. Zang. Adem.

    Haal altijd gulzig adem,
    Sarah. Geloof nooit
    wat verklaard wordt.

    Doorlopend pompen torens
    als fallussen levenskracht
    en water. Wat daar beschamend
    weggestopt wordt, is hier
    godsgeschenk. Een flauwe tik
    op een rots vermag veel. Toch
    is dit niet het beloofde land.

    Het glas wijn ligt goed
    in de hand. Misschien
    moet ik toch minder drinken.

    Sarah, haal altijd gulzig
    adem. Wat verklaard wordt
    moet je niet geloven. Zoek.
    en lees vergeelde boeken,
    vooral de nooit-gekraakte.

    Op zoek ben ik. Naar wie
    ik ben? Waarnaar ik zoek?

    Warmte in mijn mond zoek
    ik. Geen verkoudheden meer
    en slijmen die doorlopend
    praten beletten. Geen oostenwind
    die verkilt en vingers verkrampt.
    Geen gefilterd kraantjeswater
    maar bergbronwaters, eerlijker
    dan wat open riolen bezoedelt.

    Ik kan de slaap weer maar niet
    vinden. Het eeuwige draailicht
    van de vuurtoren houdt me
    in de ban. Roodgekleurd
    wordt niet: geen scheepje
    uit de branding ligt radeloos
    en dof verdrinking te spelen.

    Een gewetenloze revolutie
    bestaat niet, heeft X ooit
    beweerd. En terecht. Woorden
    veranderen niemand. Net
    als molotovs. Kijk om je,
    Sarah, weet: het abc is zin-
    loos. Kijk en weet: bij-
    geloof verandert. Moordt.
    Sarah, waarom nog iets
    geloven? Waarom nog zoeken?

    Blauwen ik versmelten.
    Minder gejaagd begint
    mijn hart te slaan. Intenser
    onderga ik dagelijkse ervaringen
    beleef ik onderhandse sensaties
    doorleef ik momentopnames
    en verrassende Yashica-snaps.

    Smal en steil is de kuststrook,
    doorgaand en hemeltergend.
    Waar water lucht wordt, is
    alles impressie: blauwer
    en groen en ontelbaren geel,
    rood en hout en peper en zout.

    Onrustig slaapt mijn dochter
    haar slaap. Geen wind raakt
    beschermende naaldbomen aan.
    Sterren weerkaatsen golven.
    Bevend volgt gammel licht
    flauwe bootjes op zoek.

    Verroeste sleutels vinden
    abrikozen kerkjes op formaat
    mogelijk zijn. Kloostergangen
    geven rust en dromen. Ze
    onthullen een verleden,
    vaag en nabij. Deel geworden
    ben ik van dit binnenlandschap.

    Het zomert in Catalonië. Water
    planten mensen verdampen. Hoog-
    seizoen en uit nevels stijgen
    geuren en kunst op. Stel je voor:
    een verkleurde prentkaart.
    Een lucht onmogelijk blauw
    vol mistigheid en mysterie.
    Een gelig kerkje vol adem.

    Adem, Sarah, maar hoed je
    voor bedrukt papier. Vergeet
    nooit: ik lieg, de dichter
    liegt bij elke pennetrek.

    Dronken spreek ik een nieuwe fles
    aan. Bomen zee en lucht onderscheid
    ik amper nog. Ver weg gieren banden.

    Ik heb gelogen, Sarah, ik
    lieg niet: ik verwoord
    slechts andere waarheden.

    Ik ben thuisgekomen in dit land
    van vergeten waterputten. Is dit
    verbeelding? Koester ik zon?
    Aanbid ik nacht? Of is het de stilte
    die ik niet zie en waarvan ik smaak
    de geschreven kus die twijfelt
    aan oude en vergeten teksten.

    Dromen over waarheid doe ik
    niet. Dromen zijn niet langer.
    Waarheid is. Eénzelvig woord
    dat naaktheid verbeeldt, staat
    op. Op zich. Duurzaam moet
    papier zijn: vrij en open.

    Een gedicht, Sarah, heeft
    geen contoeren of zwarte lijnen
    als stripverhalen. Uit
    deint het gedicht. Wat
    jij als streling aanvoelt,
    is verruiming. Een gedicht,
    Sarah, is onvatbaar als
                                  jij?

    Mat is de zee geworden.
    En egaal. Op oneindig staat
    de horizon. Doorheen zwart
    kreet een onwillige motor.

    De ondraaglijke pijn hoor ik
    nog van een geweten overlijden,
    plagiaat en de verbannen lach
    van een te ver familielid.

    Dronkenschap is wonderbaar
    sloopt werende grensbakens
    en laat demonen uit mijn hart
    ontsnappen. Heimwee keert
    terug en gedichten vol pijn
    en weemoed, wanhoop.

    Stom is de nacht geworden
    bijna: scheepjes dobberen nog
    misschien. Motoren zwijgen.

    En voel: ik ween niet meer
    achter mijn ongenadige ogen.
    Ik ween met tranen. Uit woede
    tegen haar wrede god. Denken
    doet hij niet. Slechts wegnemen
    wat dierbaar is. Zij, wrede god,
    zíj hield van jou. Ik kan niet
    anders dan wenen en jou haten.

    Drank moet niet meer. Nuchter
    begin ik te worden. Kan dronken-
    schap soberheid zijn? Kan sprake-
    loosheid rijkdom brengen? Ademhalen
    verruimt. De horizon wordt voorgoed
    verlegd. Anders gelegd. De streep
    tussen land en lucht, werkelijkheid
    en droom, vervaagt. Is niet langer
    begrenzing, barrière. Drank moet
    niet meer. Nuchter ben ik geworden.

    Het draailicht van de vuurtoren lijkt
    geen schepen meer te lokken: met sirenen
    is ook verbeelding verdwenen. Zwart
    is zee geworden. En afwezig plots.

    Luister, Sarah, luister. Eindelijk
    zal ik mijn waarheid vertellen.
    Niet de dichter zal spreken;
    wel de vader die diep ergens
    in me woekert. En toch, Sarah,
    kan ik me de vader niet los
    van de dichter voorstellen. Weet:
    kind ben ik met jou. Gesprekspartner.
    Samen groeien we op. Slechts jou
    zal ik nooit zijn kunnen wellicht.

    Eén twee drie lichten één
    twee tellen zwart. Kleuren doet
    de vuurtoren niet meer. Wind
    rust. Verdorde takken kraakt
    geen voet. Hond noch ruiter
    kondigen een laatste oordeel
    aan. Geen mogelijke uitweg.

    Hoor, Sarah, hoor. Onthoud de woorden
    van een oud en geleefd man. Grijs word
    ik: allang tel ik niet meer. De slaap
    der onschuldigen die jij ondergaat,
    is mij ontnomen. Recht van spreken
    heb ik. Des te meer. Zalven doen
    mijn woorden niet (Dat weet jij maar
    al te best.): kwetsend bereiken ze
    veel meer. Zelfs moorden kunnen ze.

    Ogen en lippen en woorden bepalen
    mijn bestaan. Wat ik verzwijg, meen ik
    niet. Wat ik hoop, verwerp ik. Wat
    ik zie, probeer ik te verwerken.

    Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters.
    Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers.

    Woorden. Nog zwijg ik meer dan ik
    zeggen wil. Nog bedoelen woorden meer
    dan interpreteerbare betekenissen.

    Weet je, Sarah, buigen doe, ik soms. Knielen
    kan ik niet. Hét woord is mijn enige zekerheid.
    De enige dwaasheid zou verloochening
    ervan zijn. Saartje, ik smeek je: herroep
    nooit wat je woord verkondigt. Geloof
    de waarheid niet die omstaanders
    domweg uitbraken. Ga alleen maar voort
    op ervaren en pijnlijke kaakslagen.

    Taal zeg ik en denk: oorsprong,
    bestaan en overleving. Want dood
    ga ik niet, Sarah, dood ga ik nooit.
    Immers: woord taal gedicht ben ik.

    [begin zomer 1993 - 18 januari 1995]





    EL CAFÉ VILA DE GIRONA
         Jaume Pons i Marlf (1855-1931)

    20 januari 1877. Pyreneeënwind
    jaagt over de plaça del Vi. Burgers
    met toverhoeden en militairen spelen
    en converseren. Een eenzaat droomt
    een andere volle pint en raadt.

    Aan de ronde tafel zitten heren
    met baarden en snorren Catalaan
    te zijn. Het immense schaakbord
    beroert hen niet. Toverballen zijn
    uit hun gezichtsveld verbannen:
    vooruit kijken ze en hebberig. Eén
    leest beursberichten en voorspellingen.

    Een officier in rode broek verstoort
    het grijze evenwicht. Autochtonen
    genieten zijn voorkeur zeker niet.

    Een oudere lijkbidder rookt een sigaar
    en denkt aan zijn te jonge echtgenote
    die erg ziek in haar boudoir rust.

    Spiegels verruimen het café. Bedrieglijk.

    Toch blijft een vrije plaats over
    voor een telaatkomer. Tiens, hij was
    niet in de hoogmis! Een verloren stoel
    vinden zal voor de ober niet moeilijk zijn.





    RETRAT DE DONA
         Francesc Vayreda (1888-1929)

    Zondag en hoogmis. De jeugdige associé
    van haar man is gekomen.
    Cru heeft ze erna een laatste keer gezegd
    en zijn eerstverwekte beleden. Ver weg
    kraaide een haan. Angstig is hij weg-
    gelopen. Of verstoord en bedrogen?
    Een hoek van het tapijt verraadt nog.

    In de wandgrote spiegel schikt ze
    haar kapsel. Vocht parelt speels nog
    op de binnenkant van melkwitte dijen.
    Uitgerokken buikspieren herinneren
    zeven maanden. Scherpe tepels genieten
    na. Toch is heimwee al opgeborgen.

    Roze of ivoorkleurig: welke jurk
    zou haar man vertederen? N' importe,
    dat hij zijn zoon zal krijgen, telt.

    Weer zal ze op de rambla flaneren
    een gerespecteerde en begeerde vrouw
    zijn: haar offer is eindelijk volbracht.





    CASTELL DE LA FOSCA
    (Palamós)

    Een vervallen hoeve boven woedende rotsen.
    Aan de voet een strand. Woelend zand
    tussen vingers. Een gespannen boog.
    van pijnbomen. De gouden incaschijf.
    Weggeroofd door spaanse opdringerigheid.
    En vernietigd. Een verbrande kreet
    van een kristallen kind. Een vlakte
    in kogelpennen blauw. Catalaanse rust.
    Ver weg een dak. Of is het een zeilboot?





    EL PORTAL DE LA VERGE
    (Peratallada)

    Klimoppen muren leiden aandacht af
    van de rotsige hoofdstraat. Honden
    waken voor doorgroefde deuren
    die textuele geheimen van vroeger
    openbaren. Balkons zijn bewoond
    door geraniums en gesloten luiken.

    De kerk extra muros is
    vergrendeld. Ganzen verraden
    een verloren toerist.





    ESGLÉSIA PRERROMÁNICA
    (Romanyá de la Selva)

    Poedergoud is op oude stenen
    gestrooid. Ook de harde grond heeft
    zijn deel gehad. Slechts bladeren
    op de aarde ontbreken en tooien
    nog lang geen herfst. Rimpels
    en bochels echter kunnen niet
    weggemoffeld worden. Sporen
    van gekgegeseld geloof tonen aan:
    eerlijker dan opdringerige kathedralen
    waren deze rustige baarmoeders.

    Nu een mis en mineur uit het einde
    van een leeggespoelde wereld:
    kinderen stamelen gevoelloze gebeden.
    Dood is triest en zonder gevolg.





    AFRODITE
    (Sant Mart! d'Empuries)

    Het halflange golvende haar is
    opgebonden (Omdat ze uit de zee
    geboren werd.). Discreet. Oogschaduw
    behoeft haar egale gelaat niet.
    Geen sieraad tooit haar halsje.

    Waarom, Praxiteles, heeft ooit
    zo'n schoonheid voor jou geposeerd?
    Toch droomt haar wrange mond nog
    van schuimend water. Een trage traan
    in de hoek van haar linkeroog.





    COVA D'EN DAINA
    (Romanyá de la Selva)

    Geen gepolijst marmer nodig hebben
    om voor altijd verdoemd te zijn.

    Tevreden zijn met wat windpokken zwerfstenen
    die schijnbaar nonchalant neergesmeten zijn
    tussen reumatische en moegetergde kurkeiken.

    Onaantastbaar en onbegrijpend wordt
    hun ovalen eenheid toegedekt, weggeborgen
    door raadselachtige en grauwe kilte.

    Kruinen ruisen niet meer zoals taal:
    e onbeholpen om te verwoorden.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HET WOORD HERTALEN [1996; dichtbundel]


    tien jaargetijdengedichten





    voor Sarah
    die al té goed veel begrijpt





    Verwacht mijn stem niet meer
    als die is voorafgegaan door het drinken.
    V
    erlang niet meer naar een handvol troost
    als ik die niet eens meer kan geven.
    V
    erlaat u niet op dit geschrift
    dat slechts schuw zichzelf verklaren wil.

    Eriek Verpale (Op de trappen van Algiers)





    De herfst kondigde zich vroeger aan dan andere jaren. Het speet me geenszins. Ik hield niet van de zomer met zijn eindeloze dagen en zijn halfklare nachten.

    Hubert Lampo (De duivel en de maagd)





    LENTE
    (april-mei)

    Lente kondigt zich loom en pijnlijk aan.
    Winter wordt in de rug geschoten. Waar
    is het seizoen dat me zo dierbaar is?
    Met gewone woorden. Met míjn waarheid.

    Licht: verblinding. Transparantie.
    Ademen: constante zelfopoffering.
    Poëzie: een nuttelozer poging nog
    tot verzet: dood al té dichtbij.




    LENTE
    (mei-juni)
        
    voor Sarah zonder wie leven zinloos is

    Nacht van doorgedreven spanningen.
    Overuren. Zon weerkaatst geen zee.
    Geen zwaargewogen woord. Vingers
    op mijn dochters lippen. Zij lacht:

    het wordt zomer. Ik wacht af, angstig.
    Mijn ongeduldige tong probeert nog
    het woord te hertalen. Maar elke nacht
    wordt het moeilijker slapen en





    ZOMER
    (juli-augustus)

    Luisteren naar de lafheid van dit seizoen
    wil ik niet. Ik zoek de winterse vrede
    en de bewoonbaarheid van plaatsen:
    elke kamer is een leefbaar uurwerk.

    Zomer echter: elk horloge een ruimte
    waarin gehaat wordt. Woord na woord
    wordt het leven gevoelloos ontmanteld.
    Hoop is ondraaglijk. Zelfs




    SEPTEMBER
    (herfst)

    Welkom is de herfst. En vol goede wil.
    Voor zijn schoot kniel ik en denk:
    zacht wordt mijn verdriet en draaglijk
    bijna. Rust brengend. Toch blijft

    lucht té zuiderse zee zijn: taal
    is schreeuwerig en pijnlijk nog.
    Gelukkig komt eindelijk uit de verte
    een woord. Moeizaam. Maar overtuigend.




    OKTOBER
    (herfst)

    Dit is de maand van lange, slanke vrouwen
    in wie heimwee werkelijkheid dreigt te worden.
    Het woord is weergekeerd: jij, hét woord
    onder woorden. Zo heb ik je herkend, tenslotte.

    In een witte nacht ben je heilzame ziekte
    en slapeloosheid, genezer en moordenaar.
    Eenzaamheid en moment. Schaduw en houvast.
    Ontwenning. Drank. Zo heb ik je erkend.





    NOVEMBER (herfst)

    Herfst. En de deuren openen zich
    ongevraagd. Ongehoord dit seizoen
    dat nooit geloofd wordt. Onbemind
    de winderige, steeds steelse stilte.

    Onbegrepen het enige en helende woord
    dat ik verkondig, de zalvende aarde
    die mijn nerveuze vingers herkleurt
    tot gevoelens die afstandelijk leven.





    DECEMBER
    (winter)
         voor meter

    Verfijnd is dit seizoen dat winter heet,
    waarin we hand in hand gaan. Je leert
    me zachter te praten. Met tederheid. Lach
    is geen onhoudbare angst. Anders dan

    mijn poëzie die nooit helen zal. Alleen
    messen slijpen en harden kan ze. En toch
    kan die pijn, dat gedicht je even maar
    voor één enkel ogenblik terugbrengen.





    JANUARI
    (winter) 

    De winter van je ogen laat de nacht
    wit van onbesprokenheid open gaan.
    Je speelse stem bevrucht mijn vingers:
    woord na woord (Na vers. Na gedicht.).

    Soms is die taal te ongenadig hard
    nog. Maar ja, wat kan ze anders zijn
    dan wapen dat zelfs met de glimlach
    durft te moorden. Ook winter is pijn.





    FEBRUARI
    (winter)
         voor vader

    Dé maand van verduldzaam duister
    en aanhoudende dronkenschap. Ik meen
    onkwetsbaar te worden: gisteren
    én vandaag én overmorgen. Het woord

    is mijn laatste en trouwe gezel. Waarom
    taal aanbidden en weten dat geloof
    pijn alleen maar zwaarder maakt.
    Waarom toch zwanger zijn van poëzie?





    MAART
    (winter)

    Voor de vrouw die het koud heeft,
    is dit seizoen van voeten warmen
    niet zo onaangenaam als ze wel eens
    in een kwade bui beweert. Voor mij

    is het glasscherven stukken weer
    tot spiegel te maken en van alleenzijn
    niet langer de eenzaamheid te voelen.
    Wel heimwee naar een stille lach.


    14-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.LAWAAI IS TEDERHEID [1987; dichtbundel]


    I’ll never let you see
    The way my broken heart
    Is hurting me
    I've got my pride
    And I know how to hide
    All my sorrow and pain
    I’ll do my crying in the rain

    The Everly Brothers (Crying in the Rain)





    in november als de zomer voltooid verleden tijd is 
    en de lente in de onvoltooid toekomende wordt geschreven
    zullen we sterven en opnieuw geboren worden.

    in november als de ochtenden lang en wazig zijn
    en vochtige wagens naar koud zweet stinken
    zal jouw ademhaling hoorbaar op hol slaan.
    de wind van herfstige herinneringen zal met je meezingen.

    in november als nog niet klaar en al donker één zijn
    zullen mijn gevoelens minder breekbaar dan beton lijken.
    maar in het hoekje achter mijn ongenadige ogen
    zullen tranen de fles van zwoel geluk vullen.

    vanaf november wanneer de cyclus afgerond is
    zullen we als ouders in het huis van sarah wonen
    met wie we een wereld vol gekleurde blokjes zullen bouwen.


        
                                           voor mijn dochtertje Sarah 





    ZELFS GODINNEN STERVEN
    6 gedichten vol wrede wanhoop



    Dat wij tot in het merg doorwreten
    van hunkering naar een gaaf behoud
    geteisterd staan uiteengespleten
    laat zuilen en profeten koud.

    Andries Dhoeve (Nieuwe Gedichten)





    1.
    (een eerste nooit geschreven brief)

    meter,

    ook de wijzers van jouw uurwerk
    oud en duurzaam, én kwetsbaar
    zullen bruusk afgebroken worden.
    radeloos zullen ze me uiteenrijten
    en eeuwenlange wonden achterlaten.

    zondermeer zal ik ze koesteren
    met plezier en weemoed, wanhoop.
    en diep in me zal een boot
    bloedrood, leven en dood,
    tegen de dorre oever lek varen,

    meter
    (misschien dat ik je wel
    altijd missen zal)





    2. GROOTMOEDER

    vele jaren heeft ze het graan voelen rijpen
    en met het graan is ze meegegroeid.
    toch zijn haar woorden geen dorre takken
    in een heidens en vernietigend houtvuur.

    haar stem is zacht en zoet om smaken
    als het fluwelig vlees van perziken.
    haar gelaat is grimmig en vol gleuven
    niet door zilt zeewater maar sober:

    nooit heeft ze rome ervaren, en eeuwigheid.
    nooit heb ik haar rusteloos horen rouwen.
    vele jaren heeft ze het graan voelen rijpen:
    ik wil haar nog niet geoogst zien.





    3.

    zoals zij ligt
    op haar zachte zij
    afwezig
    de ogen doffer dan dood en tijd
    en rondom haar van tong tot oor
    het codewoord wordt doorgegeven

    zo wil ik haar lome lippen lenen
    een gedicht vol eeuwigheid boetseren





    4.

    gisteren toen ze nog leefde en discreet danste
    en vele gedichten in één adem reciteerde
    is verloren vreugde en vrijheid geworden.

    nu zijn de overgordijnen gesloten
    en stamelt ze nietszeggende verzen
    die vormelijk niet met de broze bouw
    van haar brakke lichaam samenvallen.
    de lampen van de luchter zuchten gelig.

    ze belichten nauwelijks de woorden
    vastgeworteld in haar hart;
    zelfs de kaars flikkert
    moeizaam en ruikt naar roet
    zoute tranen en zuur verdriet.

    woorden kan ze niet langer ontcijferen:
    alle herten in haar bloed zijn verdwaald
    in het korzelig koraal van haar hersenen.





    5.

    slechts je stem is echo eentonig
    maar eindeloos weergalmend in het woeste waaien
    van de nacht. vergeefs verzin ik andere gordijnen
    zwaardere gordijnen om je klagend kreunen
    je smekend stamelen buiten te sluiten.

    zo is je broze beeld niet waarvan de stukken
    van de legpuzzel schemerig op de vloer liggen.
    de kunst tot reconstrueren is met je bloed
    stil blijven staan. een ikoon is het,
    je beeld. andere details gaan hopeloos verloren.

    traag en moedeloos zet ik mijn masker
    vol ongevoeligheid en verraad op.





    6. EMPORION
    (een tweede nooit geschreven brief)

    naar jou keer ik ooit terug - misschien.
    dan laat ik je zonder haat
    zonder zorgen oude stenen voelen.
    daar is de vlakte zilt en rustig.
    waar de grieken zoet droomden
    zal ik jouw gedichten voor je lezen.
    en elke nis van de bloedende basilica
    zal ik versieren met vrome verzen
    voor jou over jou: vroeger én nu
    én later. dan zal je weer lachen.

    daar zijn alle seizoenen lente.
    zelfs de begraafplaats ademt
    rust en liefde. geen dood.





    PRENTKAARTEN



    Straten schuiven in eendere straten
    licht schuift in eender licht
    mensen in eendere mensen
    volte in eendere leegte
    leven in eendere
    dood.

    PaulRodenko (Orensnijder tulpensnijder)





    ZOMAAR EEN VLAAMSE STAD

    er wordt niet gelogen als de zon loodrecht staat
    nooit gelogen als mensen één zijn met hun schaduw.
    dan wordt enkel de waarheid niet gezegd
    zoals bij het ware en volle leven.

    er wordt slechts gelogen, en dan nog in bedekte woorden,
    als de zware gordijnen alle licht buitensluiten,
    als bier schraal smaakt en naar bederf,
    als het schuim overheerst en over de rand loopt.





    SOEST, DUITSLAND
    nauwelijks weergalmt in deze ommuurde stad
    zonder poorten het leven. is lawaai is tederheid

    mensen slenteren langs gerestaureerde wallen
    kinderen spelen beleg (schamper
    wordt dit romantiek genoemd)
    ze denken aan vroeger: godsdienstoorlogen
    die volkeren in tweeën verdeelden zoals het zwaard
    het bebloede laken doormidden scheurde

    leven is er een schotse kerktoren zonder kruis.
    maar het uurwerk tikt geruisloos.
    de klokken begeleiden geen rondedans.
    het water is rustig nu. levenloos zelfs.
    geen bloemenbootjes varen nog
    op het naar verderf stinkende water

    hier feest men sinds lang niet meer:
    men slaagt slechts erin de sur-place aan te houden.





    PALAMOS, SPANJE

    aan de kade een bedrijvig vrachtschip
    tegen de heuvel een zonnende kerk.
    tussenin hinkstapspelende kinderen:
    ze hinken van schip naar kerk.

    kerk. en de nauwe winkelstraat
    is een paternoster groentekramen
    waar het geborgen leven is.
    de gekartelde kust
    is volledig bezet met agaven
    onbeweeglijk neergehurkte wachters
    onverdroten en met oneindig geduld
    uitkijkend over de vijandige zee.

    barbarossa zou terug kunnen komen.
    en dan. dan zullen groentekramen
    slechts bloederige brij zijn en kinderen
    niet meer van nu naar vroeger hinken.





    LENINGRAD
    (een impressie)

    het bevroren water zal geen bloed meer wenen.
    de dorre aarde zal geen klaaglied meer schreeuwen
    van mannen en vrouwen zonder naam.
    toch hebben hun soldaten nooit
    rozen in hun geweerloop gestoken.
    (groeien hier wel rozen, tovaritj ?)

    de nauwgezet gerestaureerde hermitage
    denkt bijna uitsluitend impressionistisch.
    (de werkelijkheid werd naar siberië verbannen)
    de kolossale atlantiden staren tevergeefs
    naar de overzees-liggende toekomst
    die zich nooit begrijpen laat.

    in de buurt van het winterpaleis
    wordt een dronkaard discreet weggevoerd
    door schichtig kijkende mannen in burger.





    FROM HERE TO ETERNITY
    5 gedichten over nergens en ergens



    ... AILLEURS

    Alles is goud hier - wijl 't in Brussel regent.
    Ik huiver soms voor wat de wind mij zingt.
    Morgen wordt alles weer door 't werk gezegend:
    sluipen en liegen waar het brood om dwingt.

    Andries Dhoeve (Gedichten 1945-1965)





    1 (hier, een brabantse stad)

    het ritme van het dagelijks leven is meer reutel
    dan onbesuisd en veelbesproken volle bierglazen legen.

    erger nog de nacht die even snel voortwentelt
    als de hartslag van de stervende stumperd.
    onafwendbaar staren de glurende ogen traag en treurig
    naar de moordende morfinespuit binnen handbereik.

    zelfs de kinderen zijn grijsaard en onmondig voor altijd.
    vanop de bank in het park kijken ze beotisch lachend
    naar polyestereenden die over gladde golfjes dobberen.
    de grillige kastanjelaar draagt geen vruchten meer.

    het ritme van de dag is als de ratel van de leproos
    die alle lust en leven op afstand houdt.





    2 (hier, een kuststad)

    zwaar hangen ook vannacht
    de woedende wolken van de goden.
    genadeloos glimmen de stenen van de stad,
    strooien hun trotse tranen
    bol van bestoft verleden
    hol van hopeloos heimwee.

    de luiken zijn gesloten,
    het bier smaakt zuur en zerp.
    en in mijn veelvormige vingers voel ik
    het steedse kotsen van mijn kil gemoed.

    naast de hijgende havenmuur
    ligt met hoogzwangere buik
    een verkleumd vissersschip radeloos
    en verloren op zijn doffe zij.

    zwaar hangen ook vannacht
    de woedende wolken van de goden.
    op de weerkaatsende stenen
    stuikt mijn schreeuw te pletter.
    mijn bloed verft de draailamp
    van de vuurtoren donkerrood.





    3 (elders, ergens tussenin)

    uurwerken hebben steeds een ander ritme
    een trager ritme getikt dan hier.

    alle zomers zijn dagelijks gezapig en gemoedelijk
    als het slentertempo van een ingekort boemeltreintje.
    (maar .vele winters zijn toch nog krakende koelkasten
    en meisjes zonder blozende vraagwangen)

    zo zijn mijn moerassige zomers nooit geweest:
    nooit at ik aardbeien met slagroom
    zonder de verlammende smaak van zuurheid op mijn tong.
    steeds liepen mijn gevoelens ongrijpbaar evenwijdig
    met de gladde sporen naar nergens.

    daar echter kan ik de autoportieren
    wijdopen zetten, zonder zuchten of zeuren.
    daar kan ik mezelf door een fletse filter
    van stof van tien tot één horen tellen.
    men betaalt het eten al met de glimlach.

    ik schijn erin te zullen slagen me
    grenzeloos en ongenadig god te voelen.
    maar ook het leven van lust en tijdloosheid
    is daar nog maar een uitgedroogde rozijn.

    de wijzer draait merkbaar trager. of ik
    het verouderen stoppen kan is de vraag.





    4 (daar, la fosca)

    vele winters en zomers ligt het gemeerd
    in het zalvende zand. onverstoorbaar
    wordt het tot eeuwige rust gewiegd.
    de enge en hoge hoofdstraat is
    onbegrijpelijk korter dan tijd.

    tijd heb ik nodig om tomeloos en traag
    ketsende stenen in mijn mond te gorgelen.

    korter nog dan tijd is de afstand
    tussen kerk en thuis waarin het kruisbeeld
    en de stille staanklok broederlijk
    en broos het leven verderslepen.

    vele winters en zomers al ligt het gemeerd
    tussen rokende rotsen en woelige golven.

    tijd heb ik over om van hier naar nergens
    een niemandsland waarin de tergend trage deur
    op een kier wordt gezet en mensen
    zonder maskers en zakken vol reisgidsen
    binnendansen, te hinkstapspringen.





    5 (daar, hotel ancora)

    we hebben elkaar onbegrensd en ongekend kennen
    in dit lome land waar regen weldaad is, en wulpsheid.

    er is geen vermuft vocht dat deuren kriepend klemmen doet
    als van het oude gebarsten en geschilferde huis.
    toen leefde ik lusteloos en kunstmatig:
    ik had nog niet ongeremd ervaren dat de dag
    lang duurt en tegelijk kort kan zijn.
    niemand kon het me leren. niemand wist ervan.

    we hebben elkaar leren kennen in dit land
    waar zon en lucht de nieuwsgierige gevels
    in spaans ritme en adem gekleurd hebben.

    daar gebeurt ademhalen gulzig en bewust.
    dag is warme choco melk en boterhammen
    met krenten en rijkelijk uitgesmeerde boter.
    nacht is een zandkasteel en maanlicht
    dat door de blinden als liefdesbrief binnenglipt.





    LETTERWOORD



    Zolang je poëzie wilt schrijven,
    geloof geen woord dat blinkt als water,
    balsemend de stank van bloed.

    Clem Schouwenaars (Cantica Mea)





    Leeggezogen door het letterwoord
    uit het grote boek (poëzie
    laat zich niet ongestraft tarten)
    werp ik een allerlaatste maal
    mijn netten uit. tevergeefs.
    de woorden glippen glibberig
    door de dichte mazen,
    laten zich niet vangen.
    ik laat me ontvoeren
    om een onbekende dood te sterven
    tussen zeewier en dolfijnen.





    PAPIEREN REVOLUTIE

    men heeft me het alfabet leren zingen
    op het ritme van woedende wind
    en laffe lucht. schuimkoppen duwen me
    onder (zout smaakt naar leed en eenzaamheid)
    ze proberen mijn gepijnigde stem
    te vermurwen in een gesmoorde schreeuw.

    de gong van de liefde laveert niet
    over de bijtende zoutvlakte. geen rozen
    worden door de rauwe wind bijeengeblazen.
    geen klanken doen de kristallen toren trillen.
    geen affiches kondigen nog aan:
    de revolutie van morgenmiddag.

    die van gisteren is reeds lang vergeten.





    SONNET

    onrustig lig ik geborgen en in foetushouding
    tussen zee en aarde, licht en donker.
    lichtbundels die mijn vliegtuig gevangen houden,
    verblinden me. mijn ogen wennen niet

    aan het duister van de lege bunker
    waarin ik struikel over beenderen
    en rottend vlees. waanzin! waanzin!
    enkel schreeuwen rest me nog.

    want ruw wordt de witte stok
    in mijn gekneusde ribben geduwd,
    beestachtig wordt de zonnebril

    tegen mijn geschaafde gezicht gedrukt.
    ademloos word ik gekastreerd:
    een lidteken, een schande blijft achter.





    zoals zij spreekt zacht en zomers
    geen woord breder dan het ander
    geen woord harder dan het ander
    en haar tedere tong doorgeeft
    en tegen oren houdt (maar niemand
    hoort even fris en fluwelig als zij spreekt.
    altijd. overal) zo spreekt de vrede niet.

    de vrede heeft geen gelaat. slechts grimassen
    die ze opzet volgens geluiden en kleuren
    van de dag. de vrede is karnaval.
    eindeloos en eeuwig veinzen en
    steeds weer andere maskers opzetten.





     

     

     

     

    ALLEENSPRAAK
    een belijdenis zonder namen te noemen



    Wij hebben geen geluk gehad, want ik weet dat voortaan nooit meer in staat zal zijn om een vrouw; onvoorwaardelijk liet te hebben.

    Clem Schouwenaars (De Seizoenen)





    AFTAKELEN

    Er is veel dat niemand weet,
    dat nooit velen zullen weten,
    willen en mogen weten. De gezonde grond
    mag dan nog vruchtbaar zijn.
    Maakt de dood het leven niet eindelozer?

    Dikwijls probeert ze tederdwingend
    haar handen op mijn onthutsend gepraat
    te leggen. Langs mijn oren wil ze
    benauwende waarheid in mij blazen.

    Kwetsend klinkt haar klaaglied,
    kreunend en wegkwijnend, weerloos.
    Woeste wolken beangstigen haar.

    Haar handen grijpen hopeloos
    naar het passieve teken van geloof.

    Mijn kreet doet glazen barsten.





    ZINLOOS

    En vanaf dan zag ik moeheid in haar ogen.
    Moeheid en verzet. Verzet tegen de kaakslag.
    Moeheid door te veel verloren bloed.
    Een lemmet gebet op hopeloze haat.

    Geen hoerageroep. Achter haar rug echoot
    vijands kreterige lach. Zijn hakmes
    houwt grenzeloze gangen. Ook in mijn lijf.
    Ik probeer loomte te verbannen in roes.

    Mijn banvloek pijnigt en voorspelt
    ……….





    AVOND

    Hoorbaar is de avond. En muzikaal.

    Leugens paraderen niet langer; ze grimassen
    niet meer. Ze hebben zich verkleed.
    Aangepast: mistige maskers opgezet,
    discretere kleren aangetrokken. Maar

    ze zijn er nog: onderhuids kankerend.
    Ze sluipen rond. Overal en nergens.
    Ze zijn binnenwaarts gekeerd
    en intens. Ze zijn onuitroeibaar.

    Rustig is de avond. En zo donker.





    HERFST

    Herfst. En deuren openen zich
    ongevraagd. Ongehoord dit seizoen
    dat nooit geloofd wordt. Onbemind
    de winderige stilte die steeds steels is.

    Ongeremd de slag in haar aangezicht,
    de zichtbare breuk tussen liefde
    en laster. Breuk die tot braken neigt.
    Winter kondigt zich weerloos aan.





    WINTERMORGEN

    Enkel radeloosheid is gebleven. Rauw en rusteloos
    zwerft ze door mijn houterige ademhaling.

    Elke dag een nieuwe poging tot overleven:
    ten koste waarvan slaagt ze steeds weer?
    Anderen spreken verstikte kreten, klachten
    in het rustige duister van een vroege wintermorgen.
    Ze willen de moegeworden meanders kanaliseren
    de opstandige stemmen in mijn hoofd
    in hun afgrond, in mijn einde stoten.

    Ik hoor ze niet. Ik luister geboeid
    naar andere stemmen, andere kwellingen.





    LIEFDESVERKLARING

    Je beeld is wazig. Zo ook je woorden:
    sober en stemmig, rustig lijkend. Rustbrengend.
    Onuitgesproken soms je liefde. Kan dat anders?

    Je woorden worden gewikt. Maar toch.
    Je geurt naar leven: een ander, een vreemd parfum.
    Laat het zo. Laat het altijd zo blijven.

    Want je ogen - vraag. nooit de kleur-
    je ogen blijven bij. Ze zijn jou.
    Altijd veel zeggend, niet veel verzwijgend.

    Verschenen in: WOUTERS, Rik. Lawaai is tederheid. Yang, Gent. 1987 [Yang Poëzie Reeks].

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     


    13-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EERSTE LITERA-ONDERSCHEIDING 1984 [poëzieprijs]


    EEN BRIEF IN EEN FLES: NOOIT BEREIKTE HIJ ZIJN BESTEMMING

    meter,

    ook de wijzers van jouw uurwerk
    oud en duurzaam, én kwetsbaar
    zullen bruusk afgebroken worden.
    radeloos zullen ze me uiteenrijten
    en eeuwenlange wonden achterlaten.

    zondermeer zal ik ze koesteren
    met plezier en weemoed, wanhoop.
    en diep in me zal een boot
    bloedrood, leven en dood,
    tegen de dorre oever lek varen,

    meter
    (misschien dat ik je wel
    altijd missen zal)

    Verschenen in: LUYTEN, Gie [samensteller]. Verzeild. Bloemlezing uitgegeven ter gelegenheid van de derde Poëtische Nachtwake Beringen 1984. Litera, Beringen. 1984.
    Verschenen in: WOUTERS, Rik. Lawaai is tederheid. Yang, Gent. 1987 [Yang Poëziereeks; gepubliceerd onder de titel "1. (een eerste nooit geschreven brief)"].


    12-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.RIK WOUTERS IN ZIJN POËTISCHE EIGEN TIJD


    Rik Wouters heb ik al eens gekarakteriseerd als 'lik-dichter van de werkelijkheid" (1). Daarmee werd eigenlijk al impliciet de opdracht die me nu is toegewezen, gerealiseerd, namelijk Rik Wouters te situeren binnen de eigentijdse' Vlaamse poëzie. Even toelichten.
    Ruw gesteld zijn neo-realisme en neo-romantiek de twee grote tendensen die de Nederlandstalige poëzie sinds 1945 inhoudelijk (en ten dele ook vormelijk) hebben bepaald; maniërisme (experimentalisme), klassiek en taalsoberheid de tendensen die talig-vormelijk zowel afwisselend als gelijktijdig de scepter hebben gezwaaid. Vorm en inhoud zijn hierbij verschillende huwelijken aangegaan.
    Wat Vlaanderen betreft, waar het neo-realisme op het einde van de jaren '60 is doorgebroken en rond 1975 door de neo-romantiek terzijde is gedrongen, kan algemeen, in vergelijking met Nederland, gesteld worden, dat het dichtersindividu er steeds sterker voor de dag is gekomen. Drie verschijnselen, waarbij ik' telkens met Nederland vergelijk, moeten deze bewering ondersteunen: het subjectieve karakter van ons realisme, het meer individueel werken van onze kunstenaars (niet zo'n "'school"-vorming) en het zuiverder romantisch levensgevoel dat zonder ironische distantie in veel belijdenispoëzie wordt uifgesproken. Vlaanderens poëzie vanaf 1965 is aldus altijd meer dan de "Hollandse" dichtkunst belijdenispoëzie geweest, natuurlijk met vele schakeringen.
    Als we Rik Wouters nu benadrukt ik-dichter van de werkelijkheid noemen, dan hebben we hem meteen in een eigentijds Vlaams poëziekader gesitueerd. Hij is inderdaad één van de vele "buiten school"-werkende Vlaamse kunstenaars die de werkelijkheid fijn-subjectief romantiseert (nu eens meer, dan eens minder!). Dat romantiseren maakt bij onze Halse dichter een zekere evolutie door, een heel duidelijke wanneer we zijn eerste bundel "Ik zeg tot je", van 1979, vergelijken met zijn tweede, "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich", van 1982. Het markante aan die evolutie is, dat ze ogenschijnlijk een omgekeerde chronologie bezit, vergeleken met die van de Vlaamse poëzie.
    In de bundel van 1979 vinden we een smoorverliefde dichter die zijn gevoelsontboezemingen op nogal parlandistische wijze door het papier gooit. Wat Wouters daarin met de Nederlandse parlandoforrmatie rond tijdschriften als "De Revisor" en "Hollands Maandblad", eind van de jaren '60, gemeen heeft. is de centrale positie die hij er als dichter inneemt, een dichter die zijn poëzie weer uitdrukking van heel zijn menselijkheid weet, en is ten dele ook de wijze waarop hij schept, namelijk romantische gevoelens (en gedichten) door reële beelden, anecdotische situaties of door gewoon rechtstreeks zeggen verwoorden. Wat Wouters echter van die parlandogroep scheidt, is het volledig ontbreken van enige intellectuele distantie (ironie, relativering...). In "Ik zeg tot je" treedt de dichter werkelijk als een neo-romanticus op, zij het wel geen volbloed, want daarvoor zijn te weinig krachtige romantische motieven aanwezig. Wouters verschijnt er als één van de belijdenisdichters die voluit persoonlijk zijn dromen van eenheid en tijdloosheid in de liefde in een geheel sobere, alledaagse taal brengt. Door die directe gevoelsexplosies rangschikt Wouters zich eerder bij de Vlaamse debuterende romantici van na 1975 dan wel bij de hogervermelde parlandogroep.
    In zijn tweede bundel verschijnt onze Halse dichter zeker nog als ik-dichter (cf. eerder vermelde recensie), maar dan een meer getemperde. Het ik explodeert er niet maar straalt durend door het brandglas van de buiten-ik-realiteit. In "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" is Wouters met andere woorden meer realist, maar dan wel een Vlaams realist, bij wie de werkelijkheid heel persoonlijk wordt gekleurd. Dit betekent dat Rik Wouters in 1982 in vergelijking met 1979 niet eind de jaren '70, maar schijnbaar eerder eind de jaren '60 te situeren is, namelijk wanneer in Vlaanderen het neo-realisme doorbreekt. Ook hier moet weer, zoals bij onze parlando-vergelijking boven, een nuance gegeven worden. In zijn tweede bundel dicht Wouters immers niet 100% opzettelijk nonchalant en anti-metaforisch zoals de kunstenaars aan het einde van de jaren '60. Naast geheel metafoorloze gedichten zijn er immers ook waarin de dichter straalt door mooie beeldentaal. Toch maar een voorbeeld uit "Brussel voor de Provence ruilen" (uit de tweede bundel, p. 15): 

         mijn getakeld lichaam laveert toch nog 
         tussen noord en zuid stad en dorp 
         dood en leven, lavendel 
        
         lavendel, door een zachte vrouwehand 
         overal uitgestrooid, wint de strijd: 
         de wip helt zuidelings over 

    Juist die nuance laat ons toe de final touch aan de situering van Wouters te verzorgen. De Halse dichter hoort inderdaad maar "schijnbaar" eind de jaren '60 thuis en zijn evolutie is aldus ook maar "ogenschijnlijk" zo markant in vergelijking met de evolutie van de gehele Vlaamse poëzie. Wouters is ontegensprekelijk een eigentijds Vlaams dichter! Eigentijds omdat zijn sterke combinatie van neo-realisme en neo-romantiek in zijn tweede bundel typisch is voor één van de drie grote tendensen die de Vlaamse neo-romantiek tegenwoordig beheerst. Het romantisch schrijven vanuit een poëticaal-stilistisch neo-realistische achtergrond is in zijn zuiverste vorm, ontdaan van alle ironie, pathos en geforceerde humor, een Vlaams verschijnsel, dat we in de poëzie van Herman de Coninck en Patricia Lasoen terugvinden.
    Rik Wouters is dus een dichter van een Vlaams ik in een Vlaamse werkelijkheid en daarbij zijn ik en werkelijkheid componenten die respectievelijk romantiek en realisme in een uitgebalanceerd evenwicht houden. Inderdaad, nauwelijks verheffen zijn woorden zich uit de stijl van zijn tijd, maar "ademen" doen ze zeker.

    (1) CROMBEZ, Frits. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. Verschenen in: Initiatief, jg. 3, nr.18, mei 1984, p. 46-49.

    Verschenen in: Hallensia, jg. 6, nr. 4, oktober-december 1984, p. 31-33.

    Frits CROMBEZ


    11-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.RIK WOUTERS, IK-DICHTER VAN DE WERKELIJKHEID.


    Rik Wouters, een collega, heeft me voor enkele weken zijn bundel "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" ter recensie toegestuurd. In het colofon lees ik dat het werkje "in de lente van 1982 in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren" is verschenen. Of er dus nog exemplaren te verkrijgen zijn, moet aan de dichter zelf worden gevraagd: R. Wouters, Impeleer 60, 1600 St.-Pieters-Leeuw. En nu even voorstellen.
    Wouters komt uit zijn bundel als een manifest ik-dichter. Niet alleen is het eerste gedicht een "Gedicht voor mezelf" (dus hemzelf), maar zijn bovendien van de 20 poëzievruchten die de bundel in totaal rijk is, nog 6 andere als directe ik-gedichten te karakteriseren. Met directe ik-gedichten bedoel ik stukjes waarin de dichter zijn eigen innerlijke wereld openbaart door zichzelf in het gedicht in de ik-persoon te laten optreden. Misschien vind je mijn typering "manifest ik-dichter" op basis van een 7/20 verhouding wat te scherp. Ik haast me echter om eraan toe te voegen dat de meeste andere gedichten een heel nabije aanwezigheid van hun schepper laten voelen, een zo nabije dat je bijna wel van indirecte ik-gedichten kan gewagen. "Wat is binnen die 13 dan de verhouding?" zul je wellicht vragen. Wel, boven was ik niet zo precies toen ik schreef "de meeste andere gedichten": het gaat gewoon om alle andere gedichten.
    Een beschrijving nu van de manier waarop de dichter zich zo sterk bij een lectuur.laat voelen, levert ons dé karakterisering van het soort poëzie we in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" krijgen. De dichter vertrekt in 16 van de 20 gedichten van een waarneming van een sterk individueel geregistreerde concrete werkelijkheid als dusdanig. Dat betekent dat hij in zijn gedichten een hem persoonlijk opgevallen realiteit rechtstreeks beschrijft, wat maakt dat we hem als lezer heel nabij voelen (we kijken namelijk heel voelbaar door zijn ogen heen). Die nabijheid wordt echter versterkt door een verfilming van de werkelijkheid die heel sterk geïndividualiseerd wordt, namelijk door het gebruik van hoogst originele beelden (we kijken dus door Wouters' ogen wat zowel het object als de wijze van waarneming betreft). Daar blijft het niet bij! Wouters manifesteert zich gedurende de hele loop van het gedicht bovendien nog meestal door een voortdurende commentaar bij en beoordeling van de werkelijkheid. Die manifestatie wordt natuurlijk ten top gevoerd waar hij in twee gedichten met een rechtstreekse vraag aan de lezer eindigt. Hieronder twee voorbeelden: het eerste gedicht, een stukje zonder vraag; het tweede met:

         (de fransklinkende fazant) nacht. en elk raam is zwart. 
         toch zont het plein languit en in overvloedig licht. 
         straatverlichting. voor de rest donkere gevels. of toch niet. 
     
         aan de overkant van het plein 2 verlichte ramen: 
         een laatste pils voor het slapengaan, een ultieme verdoving. 
         het binnengaan een plotse verwarring. weerkaatste gezichten. 

         spiegels. ze geven alles prijs. net als dronken woorden. 
         alles wordt geopenbaard: een apokalyptisch tafereel. 
         spiegels verbergen niet zoals binnensmondse woorden wel.

    …

         (de toren van de halse basiliek) 
         dagjesmensen kijken 
         naar de trotse toren 
         die onaantastbaar prijkt 
         hoog boven de kronkelende straatjes. 
         hij wordt ten top gedreven 
         door mannelijke gotische lijnen 
         en bekroond met de barokke lantaarn. 
         galmgaten strooien het beiaardgeklingel 
         als het rennen van lichtvoetige kinderen 
         over de roestkleurige daken. 

         marktkramers en winkeliers 
         horen niet de kleurige klanken 
         van de zingende beiaard 
         en zien niet de statige schoonheid 
         van de machtige toren. 

         enkel een meisje van amper 12 
         met grote zachte ogen 
         kijkt bewonderend omhoog 
         en neuriet het liedje mee. 

         wie (wat) maakte de andere mensen blind?

    Het valt je wellicht op dat het hier tweemaal om een zogenoemd "indirect" ik-gedicht" gaat. Van de 16 gedichten waarin van een concrete buiten-de-dichter-liggende werkelijkheid wordt uitgegaan, zijn er namelijk slechts 3 directe ik-gedichten. In die 3 is door de directheid van het ik de aanwezigheid van de dichter natuurlijk optimaal.
    Voor we vertellen wat nu in die 4 andere gedichten, alle vier ik-stukjes waarin niet van een waarneming van een concrete buiten-de-dichter-liggende realiteit wordt vertrokken, gebeurt, dient nog aangestipt, dat de dichter zijn aanwezigheid doorheen de waargenomen realiteit en plus affirmeert door die realiteit voor de lezer herkenbaar te maken. Hij laat bijvoorbeeld vijf gedichten waarin hij van een beschrijving van een werkelijkheid in Halle uitgaat, voorafgaan door een titeltje "Halle weggeborgen in de Zennebocht" en voegt er zelfs nog een persoonlijke noot aan toe: "(vijf gedichten opgedragen aan Ghislain Laureys)". In die vijf gedichten zijn de eerste woorden van Wouters dan bovendien nog telkens een kenbaar maken van wat in Halle er nu juist sprake is. Elders treedt de dichter expliciet tot bij de lezer door in een voetnoot aan te geven dat het om een waarneming van een schilderij in eigen bezit gaat (plus vermelding van de naam van de schilder en zelfs beschrijving van wat er op het doek staat). Dus 16 "ik-gedichten" zeker en wel in verschillende schakeringen.
    Over de vier stukjes waarin niet van buiten-dichter-werkelijkheid wordt vertrokken, kunnnen we kort zijn. De dichter beschrijft er rechtstreeks een gevoel (2x), een handeling (1x) of steunt zich op een algemene werkelijkheid (1x). Wat echter telkens weer opvalt, is de beschrijvende stijl. Met andere woorden de ingrediënten "waarneming" en "beschrijving" zijn ook hier voorhanden; hier in deze wellicht sterkst geconcentreerde ik-poëzie. Een voorbeeld, mijns inziens een mooie tekening voor het bewust binnentreden van de dichter in de wachtkamer van zijn muze. 

         met een staf vol tovertekens 
         gedichten in een vreemde taal 
         trek ik een cirkel om me heen 
         en zet mijn koptelefoon op 
         waarin stilte speelt 

         zo stil 
         zo mysterieus 
         speelt de stilte 
         een melodie 
         die inspireert

    Maken we het bilan op, dan stellen we vast dat in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich." naast twee categorieën ik-gedichten drie categorieën /ik+concrete werkelijkheid/-gedichten voorkomen: ten eerste de stukjes die expliciet beschrijvend inzetten en geen expliciet ik-personage kennen, ten tweede de stukjes die expliciet beschrijvend inzetten en wel een expliciet ik-personage kennen en ten derde die die een expliciet ik-personage kennen, maar geen expliciete beschrijving.
    Wat vertelt ons deze vaststelling nu uiteindelijk? Een schrandere vraag, maar toch niet zo een moeilijke. Het feit dat in alle 20 gedichten de ik-persoon Wouters en de concrete werkelijkheid waarmee deze ik-persoon geconfronteerd wordt, zo helder aanwezig zijn, bewijst ons dat we hier op en top met een realiteitsgebonden en uit de realiteit beeldende dichter te maken hebben. Een realist tout court, zowel naar inhoud als naar stijl (een heldere en verstaanbare taal, beschrijvend en commentariërend, suggestief). En kan nu de opmerking worden gemaakt, dat ieder dichter uiteindelijk realist is, omdat ieder dichter tenslotte vanuit de realiteit (zij het nu ik-realiteit of buiten-ik-realiteit) schept, dan kenmerkt het realistische bij Wouters zich precies daardoor, dat de ik-realiteit meestal (in 80 % van de gevallen in deze bundel) doorheen een sobere, nuchtere, maar persoonlijk beschreven buiten-ik-realiteit geboden wordt. De ik-realiteit is als het licht dat door een brandraam de kerk binnenvloeit; de buiten-ik-realiteit is het brandraam.
    "Wouters-realist" betekent evenwel niet dat Wouters 20 keer gefotografeerd heeft! Boven wees ik al op de originaliteit van zijn beelden en bovendien; is er de manifestatie van de ik-persoon Wouters alsdusdanig, een manifesta,tie die alle fotografie banvloekt.
    En tenslotte, denk nu ook weer niet dat de ikheid twintigmaal zo opdringerig is, dat ons lezers geen eigen interpretatie meer wordt gelaten... Laat mij ook "open" eindigen, namelijk met de meerzinnigheid van de dichter zelf: 

         GEDICHT VOOR MEZELF 
       
         als de wind takken afkraakt 
         en zand opstuift 
         als de regen dammen breekt 
         en oogsten vernielt 
         als de droogte akkers verdort 
         en in tweeën splijt 
         als het vuur huizen platbrandt 
         en mensen verdeelt 
       
         als ik eindelijk nog eens 
         een gedicht schrijf, 
         zal niemand er naar kraaien 
        
         dat hoeft ook niet

    Verschenen in: Initiatief, jg. 3, nr. 18, mei 1984, p. 46-49.

    F. CROMBEZ


    06-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NAUWELIJKS ADEMEND VERHEFFEN WOORDEN ZICH [1982; dichtbundel]


    aan mijn meter en grootvader, 
           mijn ouders,
           mijn schoonouders,
           Lieves grootouders.




    [TITELLOZE ‘CYCLUS’]





    GEDICHT VOOR MEZELF

    als de wind takken afkraakt
    en zand opstuift
    als de regen dammen breekt
    en oogsten vernielt
    als de droogte akkers verdort
    en in tweeën splijt
    als het vuur huizen platbrandt
    en mensen verdeelt

    als ik eindelijk nog eens
    een gedicht schrijf,
    zal niemand ernaar kraaien

    dat hoeft ook niet





    HALLE WEGGEBORGEN IN DE ZENNEBOCHT [cyclus]
    (vijf gedichten opgedragen aan Ghislain Laureys)





    (halle) stad van de gotische basiliek waarvan het grauw
    te grauw is. de handelshuizen van het marktplein
    beletten veel bedevaarders het zwangere godshuis
    (mariahuis) binnen te treden. de mond van de maagd
    is geen lach meer: ook zij gelooft niet langer in overtuiging

    de ogen van de vrouwen geen kleurrijk vuurwerk
    zoals gesluierde meisjes uit tunesië
    die elke rimpel in hun schaamteloos lichaam verbergen.
    dof klinken ze zoals het ritme van de tamtam
    aangegeven door de vinger loze leprazanger

    trager de mannen loom door bier en te veel dromen.
    hun gevoelloze huid proeft al jaren niet meer
    de kussen van het nichtje dat nieuwjaar wenst.
    enkel een bruine meisjesborst brengt nog schittering
    in hun stoffige en gedoofde ogen





    (stadhuis) nauwelijks ademend verheft het zich
    boven de bloedende druiven op straat.
    het geurt naar renaissance en ruikt naar frans.
    huisdeuren en gouden raamopschriften
    zijn zonder tijd. geen besef ervan.
    het justitia-beeld van godebski
    probeert vergeefs recht en tijd levend te houden.

    Godebski: 19de eeuws Russisch beeldhouwer die de beelden
    "waarheid" en "rechtvaardigheid" van het Halse stadhuis maakte.





    (de toren van de halse basiliek)
    dagjesmensen kijken
    naar de trotse toren
    die onaantastbaar prijkt
    hoog boven de kronkelende straatjes.
    hij wordt ten top gedreven
    door mannelijke gotische lijnen
    en bekroond met de barokke lantaarn.
    galmgaten strooien het beiaardgeklingel
    als het rennen van lichtvoetige kinderen
    over de roestkleurige daken.

    marktkramers en winkeliers
    horen niet de kleurige klanken
    van de zingende beiaard
    en zien niet de statige schoonheid
    van de machtige toren.

    enkel een meisje van amper 12
    met grote zachte ogen
    kijkt bewonderend omhoog
    en neuriiet het liedje mee.

    wie (wat) maakte de andere mensen blind?





    (de fransklinkende fazant) nacht. en elk raam is zwart.
    toch zont het plein languit en in overvloedig licht.
    straatverlichting. voor de rest donkere gevels. of toch niet.

    aan de overkant van het plein 2 verlichte ramen:
    een laatste pils voor het slapengaan, een ultieme verdoving.
    het binnengaan een plotse verwarring. weerkaatste gezichten.

    spiegels. ze geven alles prijs. net als dronken woorden.
    alles wordt geopenbaard: een apokalyptisch tafereel.
    spiegels verbergen niet zoals binnensmondse woorden wel.





    (karnaval)

    1
    marktkramers en schreeuwende venters
    verkrachten het marktplein, die sacrale plaats,
    waar straks zotskappen en cynici
    hun dagelijkse gareel
    met plezier zullen afleggen

    2
    de levenloze stad
    nog op zichzelf geborgen,
    de lijkwitte stilte
    wordt verscheurd
    door een onwezenlijke lach

    confettigewijs
    zwelt het lachen aan
    tot een atoomontploffing:
    karnaval viert weer eens
    springtij

    3
    de uitgelopen clown
    staat voor de spiegel
    zijn neus verlopen tot roze
    zijn wit verdwenen
    en zegt zijn gedicht op





    LOSSE GEDICHTEN [afdeling]





    DE SCHEEPJES IN DE BAAI VAN HAMMAMET

    er liggen veel scheepjes gemeerd
    aan de verlaten kaai
    in de baai van hanmamet

    verloren in het zand ligt
    een vis met de zon te spelen
    zijn ogen glazend naar de kim

    vissers zijn er niet. ook zij lopen
    gekleed in boernoes door de medina.
    met tapijten is meer te verdienen

    ‘s nachts varen ze uit.
    niemand mag weten dat ze nooit
    een wonderbare visvangst hebben





    BRUSSEL

    de toren van het stadhuis
    verbergt zich achter stellages.
    de renaissance-huizen
    verschuilen zich achter roestige gevels.
    een brandweerladder
    vleit tegen het broodhuis aan.

    waar is de bloedige tijd
    van alva en egmont?





    met een staf vol tovertekens
    gedichten in een vreemde taal
    trek ik een cirkel om me heen
    en zet mijn koptelefoon op
    waarin stilte speelt

    zo stil
    zo misterieus
    speelt de stilte
    een melodie
    die inspireert





    DE SCHREEUW VAN EDVARD MUNCH

    een rat knaagt gangen
    in mijn lijf. ook mijn stembanden
    worden opgepeuzeld.
    als dessert. schreeuwen
    doe ik contesteren
    maar zelfs versterkers helpen
    niet. ik word niet gehoord.
    mijn mond een holte
    waarin mijn tong beweegt
    waaruit geen klank komt.
    klankloos schreeuw ik.
    gedachten schieten voorbij
    aan lichtsnelheid
    kunnen zich niet verwoorden.
    mijn oordeel is geluidloos.





    terwijl de pick-up
    de beatles’ all you need is love draait,
    braakt de radio het bericht
    van weer een nieuwe joodse vergeldingsactie
    door de luidspreker





    BRUSSEL VOOR DE PROVENCE RUILEN

    door mijn stenen venster kijk ik uit
    over een koningsmausoleum bekruisde naalden
    de olierivier hersenloze dwergen:
    ik walg ik voel me helemaal afknappen

    een bijtende rioolstank drukt me
    tegen de metaalkoude grond.
    mijn hoofd raakt zoek in de modder:
    ik kots de rottende aarde onder

    mijn afgetakelde lichaam laveert toch nog
    tussen noord en zuid stad en dorp
    dood en leven, lavendel

    lavendel, door een zachte vrouwenhand
    overal uitgestrooid, wint de strijd:
    de wip helt zuidelings over




    LEGERDIENST IN SOEST, DUITSLAND

    het bier in de pint daalt
    de geur van krokante frieten
    vult het kalme café
    de beatles spelen op de achtergrond

    toch voel ik me zonder haar
    hopeloos alleen





    mijn tranen schitteren niet in zonlicht
    en bevuilen mijn wangen niet.
    ik ween slechts achter gesloten ogen.
    ik probeer mijn lome verdriet
    zo goed mogelijk te verbergen.

    ik verkleed me in lach
    en beantwoord elk lachsalvo met lach.
    ik vlucht weg in de liefde,
    in poëzie (ja, ik noem dit poëzie)

    de pijn wordt slechts erdoor verergerd
    bij elke stekelige herinnering,
    bij elke trilling van mijn stem.




    VLAANDEREN

    voor dit land
    van 4 seizoenen
    op 1 enkele dag
    zal ik vechten
    tegen windmolens
    en addergebroed





    DE SEIZOENEN [cyclus]




    LENTE

    de lente is nog stil. schuchter.
    enkel het vallen van de regen.
    zelfs vogels schuilen onder dakgoten.

    toch vergrootglaast het dubbele raam
    een zonderlinge zonnestraal
    die het tafelblad warm kleurt.

    op tafel: een franse golden in een mand.
    teken van vernieuwd leven
    dat slechts dood aahter zich laat:

    een vettige witte made





    ZOMER

    rondslenteren op de openluchttentoonstelling
    positie innemen ten opzichte van sculpturen

    "het belang van licht en schaduw
    is zeker niet te onderkennen"
    zegt een schijnbaar ingewijde wat verder
    tegen zijn knikkende volgelingen

    later op het terras observeer ik
    het spel van licht en schaduw met mijn pils





    HERFST

    de zomer is achtergelaten.
    onwetende stralen
    prikken door de mist
    veranderen mijn kamer
    in clair-obsur.
    de wijn op vervondels schilderij
    bevat enkel nog de bodem;
    aardappelen en bloemkool
    blijven onaangeroerd.
    de boeken in de kast
    krommen kouwelijk hun rug.

    Henk Vervondel: een schilder uit Diest van wie ik een schilderij bezit (2 kommen, aardappelen, bloemkool en een halflege wijnfles in donkere, maar zachte kleuren).





    WINTER 
         voor mijn grootmoeder

    omstreeks 19.30 uur schakelt ze
    de 2de hands zwartwit TV aan
    wacht angstig op de weerman
    die gelukkig weer geen sneeuw voorspelt

    blijgezind ontkleedt ze zich
    en sukkelt de trap naar boven op





    [TITELLOZE ‘CYCLUS’]





    DE HOOP" (een schilderij)

    traag boort het kanaal zich
    onder de spoorwegbrug
    door het doek op de ezel

    in de mist loopt een aak
    tegen de dorre oever lek
    hijst hopeloos verloren
    zijn witte vlag

    het dampende water
    verdwijnt in een draaikolk.
    een stuk wrakhout
    waarop "de hoop" staat,
    drijft doelloos erop

    bloed kleurt de hemel roze


    05-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.IK ZEG TOT JE [1979; dichtbundel]


    voor lange blonde haren





    1974

    niet in 1956 ben ik geboren
    -de burgerlijke stand geeft mijn geboortedatum
    slechts subjectief weer-
    maar in 1974 -16 januari 15.00 uur
    om precies te zijn-
    toen ik voor het eerst
    je handen vasthield
    je honinglippen smaakte
    me verborg in je haar

    niet in 1956 ben ik geboren
    maar in 1974 -16 januari 15.00 uur
    om precies te zijn-
    toen ik voor het eerst jou was





    WAT BEN IK?

    wat ben ik
    wat doe ik
    wat weet men over me
    wie weet wat over me
    wie begrijpt me
    wie wil met me zijn
    wie heeft mijn gedachten
    ze zijn gestolen
    zij heeft ze gestolen
    lange blonde haren
    men weet ervan
    mijn mond begeert
    haar lippen
    ik lach bier
    bevruchting op straat
    er was vroeger
    er is nu
    zij is mij
    is zij mij
    zij mij





    ik ben niets dan onder je handen

    het ontwaken
    een slagroomkus
    en naakt je borsten
    (nog niet gezoogd)
    parelen verder zweet dan
    maar gewone warmte

    parelen van genot
    je huiverende tepels
    en in 1 seconde
    oneindigheid
    ik weer betast je trotse naaktheid

    afrodite, je
    steelt weer mijn ogen
    vingers - oren - lippen
    ik die weer uitstort
    over jou mijn liefste
    woonloze buik
    en je echte mooizijn
    dat zelfs sneeuw niet verwoest

    je naakte tepels je naakte lichaam
    op mijn kamer in een nis staat
    eindelijk





    LIEFDE

    haar liefde voor mij
    is een onwerkelijke droom
    van aantrekken en afstoten
    die eens zal eindigen
    in een bodemloze put

    of als een siamees





    KLAAGLIED

    ik ben alleen
    ik mis je
    verlangen naar je naakte lichaam
    alleen mis ik je
    gisteren vandaag morgen
    altijd
    hopen naar later
    je wordt verlangd
    je doet verlangen
    ik verlang
    de naakte aanraking
    het somse eenzijn
    begeren naar je naaktheid
    ik mis je





    ik slaap in haar hart
    koekehart
    op het rustige onrustige ritme
    van haar hartslag





    geef je hart in mijn handen
    laat me er binnentreden
    opdat ik het zou leren kennen
    laat me het liefkozen
    opdat het van me zou houden
    laat me het gedag zeggen op straat

    lieve hart
    laat me tegen je zeggen
    dat ik enkel haar heb





    LIEVE

    ik lach je lichaam
    tot een perfect marmeren beeld
    -niet zomaar een beeld
    maar voelend nemend gevend-
    en mijn tranen doordrenken
    je naakte schoonheid
    met bewondering,
    liefde





    AAN LIEVE DIE VROUW WIL WORDEN

    en door het nachtelijk gordijn
    kom je transparant naar me gelopen
    en leg je je hart bloot

    we tekenen liefde
    in smeltende sneeuw

    dan neem ik je met woorden
    en ooh zeg ik
    en wat ben je mooi
    met je goudblonde haren
    verloren in de wind
    en als je vingers me beginnen smaken
    en ijswater ijn keel verandert
    met gentianen
    is er lust

    muziek omlijst fluwelen woorden
    en vermurwen in een onwezenlijke zoen
    de stilstaande hangklok
    je lippen worden mij
    onze tong begeert
    donkerrood licht

    we spelen hinkstap
    en door muren banen we
    naar morgen en overmorgen
    en slapeloze nachten

    mijn ogen fotograferen
    lieve die is lief
    wat is lieve?
    liefde draagt over bergen
    en tussendoor woorden





    BEZETENHEID

    hoe meer ik je zie
    hoe meer ik je voel,
    hoe eerder ik je wil bezitten
    innig en voor altijd





    TO MY LOVE ON THE EIGHTH OF JULY

    lieve je bent lief als je lacht
    lieve je bent lief als je vrijt
    lieve je bent lief als je slaapt
    lieve je bent lief

    ik leef van mond tot mond
    en adem in mijn slaap
    om te ervaren
    het allerprilste geluk
    dat achter de droom ligt

    ik weerspiegel me
    in je rozige tepels
    maar onaantastbaar
    ben je soms ver weg
    als de nood het hoogst is
    om 1 te zijn
    liefste

    maar er is ook nog morgen
    en overmorgen
    en de dag na overmorgen

    weet je
    ik ben ook maar een mens
    de begeerte is soms groot
    om jou te zijn:
    de geboorte van dit gedicht
    de geboorte van ons kind
    mijn wedergeboorte

    je hebt gevraagd om lief te zijn
    vandaag en morgen en altijd
    en met je te leven
    in tweezaamheid

    ik speel geen spel
    nee ik speel liefde
    ik zie je
    in bodemloze woorden
    bij me blijven voor altijd





    GODIN
         voor 16 januari 1974

    en dan plots komt ze
    uit mijn koffie wolken gekropen
    en verandert in 1 handomdraai
    mijn lichaam
    in bron van levenslust
    en als ze dan weer
    mijn eenzame handen kust
    weet ik dat ik meer ben
    dan een vervloekte dichter





    tijdloos ben je
    -ik bedoel niet: wezenloos-
    maar het leven is zo kort
    té kort om met jou
    mijn dromen op te bouwen,
    werkelijk en waarneembaar
    wat rest me dan nog
    buiten mijn dromen toe te vertrouwen
    aan wat wezenloos papier? 





    IK ZEG TOT JE

    ik zeg tot je : bloem
    ik zeg tot je: meisje van mijn dromen
    ik zeg tot je: schoonheid

    ik zeg tot je: roos
    van mijn dromen
    je schoonheid zo broos
    betovert me

    ik zeg tot je: liefste
    ik zeg tot je: verlaat me nooit
    ik zeg: ik zeg zoveel 


    03-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PUBLICATIES IN BOEKVORM

    1. POËZIE

    -Ik zeg tot je. Panther Paperback, Dilbeek. 1979.
    -Nauwelijks ademend verheffen woorden zich. Iambe, Molenhoek (Nederland). 1982.
    -Lawaai is tederheid. Yang, Gent. 1987.
    -Het woord hertalen. tien jaargetijdengedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996 [als dubbeldichtbundel, samen met "Wat stilte genoemd wordt". Casitacahier 1. Kaftontwerp: Rik Wouters].
    -Wat stilte genoemd wordt. Cataloniëgedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996 [als dubbeldichtbundel, samen met "Het woord hertalen". Casitacahier 1. Kaftontwerp: Rik Wouters].
    -Steeds heimwee en stilten vol hedonisme. Bij doeken van René Devedeleer. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Brochure. Casitacahier 7].
    -een tweekoppig wezen ben ik. een anarchistisch gedicht over overleven, woordenmacht en permanente schending. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999 [in "het verboden evangelie van de dichter", samen met een essay over de poëzie van Rik Wouters door WANDERS, Andreas: kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996. Casitacahier 4. Kaftontwerp: Rik Wouters].
    -xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999 [Casitacahier 7. Kaftontwerp: Rik Wouters].
    -gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven. is dit de stad van komen en blijven?. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000 [Casitacahier 8].

    2. POËZIE EN PROZA

    -elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd. Herinneringen aan ooit en nog. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998 [Casitacahier 3. Kaftontwerp: Rik Wouters].
    -zeg niet. dat democratie voorgoed dood is. Xarnego, Halle. 2003 [Met proza. Xarnegoschrift 1. Kaftontwerp: Rik Wouters].

    3. ESSAYS
    -schaamteloos en puur als ik ben. Over de dichtbundel Jagen van Nicole Van Overstraeten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Casita de la soledad-cahier 1].
    -De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997). -xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Bijdragen over poëzie in het algemeen, gedichten van Jan Vanhaelen, Nicole Van Overstraeten en Pieter Delen en cultuur n kunst in Halle. Casita de la soledad-cahier 2].
    -Woord én daad van Guy van Hoof. Zijn apocriefe evangelie. Xarnego, Halle. 2005 [Xarnegoschrift 2].


    02-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.COPYRIGHT


    © Bij de auteurs.
    Alles uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden, op voorwaarde van voorafgaande, schriftelijke toestemming van de auteur.


    >

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!