Zuid-West-Vlaanderen ademt vlas en koestert zijn vlasverleden. 35 gewezen vlassers vertrouwden in het kader van een streekproject hun persoonlijk verhaal aan de camera toe. Exposee Vlasparlee brengt die levendige mémoires nu naar de mensen!
De rondreizende tentoonstelling toont het leven zoals het was, ongezouten en door de ogen van de veteranen zelf. Aan de hand van hun bedenkingen, anekdotes en commentaren maakt de bezoeker er kennis met het wel en wee binnen de sector. Zo geeft de tentoonstelling sprekend uitdrukking aan het collectieve geheugen van de eens zo omvangrijke vlassersgemeenschap.
Vanaf 3 april 2009 begint Exposee Vlasparlee in het Kortrijkse Vlasmuseum aan zijn rondreis doorheen de streek.
Van 3 april tot 7 juni 2009 in het Vlasmuseum, Etienne Sabbelaan 4, 8500 Kortrijk. Elke werkdag van 9 tot 12.30 u. en van 13.30 tot 18 u. Zaterdag en zondag van 14 tot 18 u.
Meer info over data en locaties van Exposee Vlasparlee vindt u op www.vlasparlee.be
Voor meer informatie kan u terecht bij: Brecht Dewaele, projectcoördinator Vlasparlee, Centrum Agrarische Geschiedenis brecht.dewaele@cagnet.be GSM 0495/80 99 20 Tel 056/46 16 65 Of neem een kijkje op Meer info over data en locaties van Exposee Vlasparlee op de site Vlasparlee: klik hier.
Voor meer informatie kan u terecht bij: Brecht Dewaele, projectcoördinator Vlasparlee, Centrum Agrarische Geschiedenis brecht.dewaele@cagnet.be GSM 0495/80 99 20 Tel 056/46 16 65
Een beknopt overzicht van de Vlaamse vlasnijverheid (1840 2000) In 1845 verkeerde het Vlaamse platteland in grote crisis. De effecten van misoogsten en industrialisering hadden een ware ravage aangericht. Veel boeren, op de vlucht voor het spook van de hongersnood en de teloorgang van de huisnijverheid, trokken nu naar de fabrieken in de stad. Het verpauperde en ontvolkte platteland, met zijn vele thuisspinners en wevers, moest zijn functie als textielproducent afstaan aan de moderne industrie. Ook de vlas- en linnennijverheid, die zich voorheen over heel Vlaanderen verspreid wist, deelde in de klappen. Alleen de vlasbewerkers aan de Leie wisten hun ambacht van de ondergang te redden. Hierin speelde de rivier een cruciale rol. In een poging een antwoord te bieden op de crisis, had de Belgische overheid immers het roten in stromend water opnieuw toegelaten. Deze manier van werken garandeerde vlasvezels van uitzonderlijke kwaliteit. Vandaar dat de vlasvezelbereiding aan de Leie, waar een traditie van roten in de rivier bestond, stand wist te houden. Meer zelfs, door de katoencrisis van 1860, nam de vraag naar dit kwaliteitsvlas opnieuw sterk toe. Zo verzekerden de industriële spinners in Schotland, Noord-Ierland en Frankrijk een grote afzetmarkt voor de Vlaamse vlasvezels. Deze successen leidden ertoe dat uit de naburige dorpen en regios nu vlassers naar de dorpen aan de rivier afzakten. De herboren vlasnijverheid kende dus niet enkel een economische impact op de streek, maar ook een demografische.
En zo vestigde de Leie haar faam als Golden River, een reputatie die haast mythische proporties aannam. De erg specifieke en typerende vlasbewerking langs de boorden van de rivier, zette de streek rond Kortrijk op de wereldkaart en genereerde er een ongeziene welvaart. Tussen 1840 en 1960 gold het gebied tussen Komen en Astene als het onbetwiste mekka van het vlas. Deze industrie gaf mee vorm aan de historische identiteit van de streek en herschiep het landschap en het ruimtegebruik langs de Leie ingrijpend: inwijkelingen stroomden toe, er verrezen roterijen en zwingelfabrieken, en de verkeersinfrastructuur werd uitgebreid of heraangelegd. In 1950 haalden zeker tienduizend gezinnen een inkomen uit het vlas.
Niettemin was vlasser een ongemeen hard vak. Het roten, brakelen en zwingelen, het procédé om de gegeerde vezel van de bast van de plant te scheiden, vereiste stielkennis en geduld. Daarenboven vergde het werk een sterk gestel en een ijzeren wilskracht. Van s morgens tot s avonds voorovergebogen op de vlaschaard, zwetend in het stof rond de zwingelmolen of wroetend met zware bundels vlas in de weeë geur van het rootsop: steeds was de vlasser in de weer. Maar de vlassers klaagden niet snel: ze namen steevast de bluts met de buil. Zeker in slechte tijden was de solidariteit binnen de sector erg groot.
Ondanks de verankering in de Leiestreek boogde de vlasnijverheid op een uitgebreid commercieel netwerk. Veel vlas dat rond Kortrijk bewerkt werd, was afkomstig van vlaschaarden in Wallonië, Normandië of Nederland. Ieder jaar trokken de Vlaamse vlassers er daar op uit om goede grondstof te kopen. Eens na bewerking de zuivere vlasvezel was gewonnen, kregen de vlassers bezoek van de botenkopers. Als tussenhandelaars was het hun taak om de meest begeerde partijen vlasvezel op te sporen en in hun magazijntjes aan de vlasmarkt te verzamelen. Hun klanten waren de verzenders: Britse en Franse exportagenten die de beste partijen vlas opkochten en naar de spinnerijen verscheepten. Zo diende het vreemde vlas, na bewerking aan de Leie, de grote spinnerijen van Tourcoing, Dundee, Belfast en Napels. Deze complexe commerciële keten ging vanzelfsprekend gepaard met eigen gebruiken en omgangsvormen. Zo waren de gewiekste botenkopers bedreven in het toepassen van allerhande slinkse handelspraktijken. Ook de verzenders schrokken er niet van terug misbruik te maken van hun almachtige positie aan het eind van de commerciële keten. Misleiding en bedrog ware in dergelijke omstandigheden nooit van de lucht!
De vlassersgemeenschap hield er ook een eigen sociaal leven op na. Zowel vlassers, botenkopers als verzenders troffen elkaar onder meer op de maandagse vlasbeurs in Kortrijk. Hier werden steevast de rekeningen vereffend en een stand van zaken opgemaakt. Ook het caféleven floreerde tijdens de vlasperiode. Gebruiken zoals de maandagpinte waren hier niet vreemd aan. Ook op Verkoren Maandag was de hele sector van de partij om op gepaste wijze het patroonsfeest te vieren. De Britse verzenders ietwat buitenstaanders organiseerden op hun beurt een geheel eigen sociaal leven met protestantse erediensten en tennistoernooien.
Een belangrijk kenmerk van de vlashandel is haar hoge conjunctuurgevoeligheid. Het was een stiel van enorme hoogtes en bijbehorend uiterlijk vertoon en diepe laagtes met doffe ellende. Het speculatieve karakter van de vlashandel maakte het risico nog groter. Zo wisten de vlassers optimaal te profiteren van de hoogconjunctuur die tijdens de Korea-oorlog (1950-1953) heerste. Legers waren immers altijd trouwe afnemers van vlasproducten zoals tentzeilen, uniformen, wasbekkens en kabeltouwen. In enkele maanden tijd boekten de vlassers en de botenkopers dan ook monsterwinsten. Met de opbrengst van één jaar werk kocht men huizen, autos en luxeproducten. Ook nieuwe grondstof werd massaal en duur ingekocht. Maar met de vrede in Korea én de toenemende concurrentie van de kunstvezel, stortte de markt ineen. Deze crisis noopte veel vlassers hun leven als zelfstandige te ruilen voor een arbeidersbestaan in de Noord-Franse industrie.
Het aantal producenten verschrompelde en het beroep van botenkoper verdween. Sommige vlassers toonden zich echter vooruitziend en gaven er al vroeg de brui aan. Zij wisten hun kapitaal te vrijwaren en nieuwe succesvolle bedrijven op te richten. Zo lag de vlasnijverheid ook aan de basis van de roemruchte reconversie van de Leiestreek tot het Texas van Vlaanderen. De vlasnijverheid heeft dus zeker zijn stempel gedrukt op de identiteit van Zuid-West-Vlaanderen. Talrijke families zeker in gemeenten als Kuurne, Waregem, Wevelgem en Menen hebben een verleden in het vlas.
Her en der getuigen de aanwezigheid van oude roterijen, schuren en zwingelfabrieken van het vroegere economische belang van deze sector. Verder leeft de mentaliteit van de vlassers voort in de ondernemersgeest van de vele zelfstandigen in de streek. De vlasnijverheid zelf is bovendien springlevend: tot op heden zijn nog 57 ultramoderne bedrijven werkzaam in bewerking van het vlas.
03-04-2009, 00:00 geschreven door Beverse Weetjes
|