Armand Preud'homme (Peer, 21 februari 1904 - Brasschaat, 7 februari 1986) was een Vlaams componist, organist, en ereburger van de gemeenten Peer, Geel, Kampenhout, Kasterlee en Zichem.
Levensloop
Preud'homme werd geboren in (Belgisch-Limburg) als zoon, de jongste van vijf kinderen, van het schoolhoofd van de plaatselijke jongensschool. Zijn geboortehuis werd later door Peer ingericht als het Armand Preud'homme Museum. De liefde voor de muziek werd door vader Preud'homme, tevens de organist van de plaatselijke parochiekerk, aan zijn zoon doorgegeven. Ook van zijn oudste zuster kreeg hij muzieklessen.
Al op 9-jarige leeftijd verving Armand zijn vader aan het orgel en toen hij 13 was schreef hij zijn eerste lied.
Armand Preud'homme werd na het beëindigen van het secundair onderwijs ingeschreven in de regentenschool van Sint-Truiden. Deze studies konden hem echter niet bekoren en in de plaats daarvan schreef hij zich in in de orgelschool van Hasselt bij Arthur Meulemans en daaropvolgend in het Lemmensinstituut bij Jules Van Nuffel, Marinus De Jong en Flor Peeters, een conservatorium toen nog gelegen in Mechelen. In 1928 gradueerde de hij in dit instituut en werd hij vervolgens organist aan de Sint-Amanduskerk in Geel.
Hij kwam daar in contact met een operettegezelschap dat de zware operettes die het wilde opvoeren niet aankon. Daarop componeerde Armand enkele lichtere dingen voor hen: voor en door het volk. Stilaan begon hij ook meer liederen te schrijven. Juist voor de Tweede Wereldoorlog componeerde hij de bekende Vlaamse werkjes Voor Outer en Heerd en Kempenland, die tijdens de oorlog graag als marsliedjes werden gezongen.
Zijn eerste operette heette Het leven bloeit open. Zij werd 22 keer opgevoerd. Ze handelde over een jongen van het platteland die naar de stad trekt om er muziek te studeren. Hij keert terug naar zijn dorp, komt er in contact met een rijke juffrouw die op hem verliefd wordt, maar hij kiest uiteindelijk een volksmeisje.
In de Geelse periode schreef hij onder meer nog De helden van het land en Het schoothondje van mevrouw Pips. Van 1943 tot 1945 was hij bestuurder van een muziekschool in Mortsel. Preud'homme was ook dirigent van de Vlaamse harmonie Geel.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd Preud'homme beschuldigd van fascistische sympathieën vanwege de twee eerste lijnen in het muziekstuk Kempenland:
- Kempenland, aan de Dietsche kroon
- wonderfrisse perel;:
dat onder de oorlog vlot ...aan de Duitse kroon werd.
Hij werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, maar werd in 1949 vrijgesproken door het Hof van beroep. Hij had de grootste moeite ergens werk te vinden. Iedereen herinnerde zich Preud'homme als die componist van Kempenland, aan de Dietsche kroon. Van dit moment deed hij zowat van alles om aan de kost te komen: kippen kweken, wasmachines verkopen en zijn broer helpen met uitvindingen. In 1947 keerde hij terug naar Antwerpen en na een kortstondige baan bij het Vlaams Ekonomisch Verbond was hij verplicht te gaan stempelen.
Met de gebroeders Renaat Veremans en Maurits Veremans en met Mark Liebrecht vormde hij een trouw dopklubje waar over weinig andere dingen dan muziek werd gesproken. Rond die periode ontstond de operette Op de purperen hei, die later meer dan 500 keer zou opgevoerd worden.
In het restaurant "Bristol" aan de Frankrijklei te Antwerpen werd Preud'homme in het begin van de jaren '50 aangeworven om hammondorgel te spelen. De socialisten waren er goed thuis en als Camille Huysmans langs kwam speelde Preud'homme voor hem muziek van Peter Benoit. Maar in 1957 woedde de schoolstrijd en Preud'hommes lied Voor Outer en Heerd werd door de betogene katholieken als strijdlied op straat gezongen. De socialisten dachten dat Preud'homme het speciaal voor de gelegenheid had gecomponeerd en hoewel hij het tegendeel kon bewijzen, werd hij in de "Bristol" aan de deur gezet.
In 1957 vond Preud'homme eindelijk weer een vaste betrekking als muziekleraar aan het Technisch Instituut van de Ursulinen te Hasselt en bleef in deze functie tot 1968. Intussen bleef hij verder tientallen liedjes componeren, die tussen kunstlied en chanson in liggen.
Intussen werd de componist ook voordrachtgever. Met een zelfgevormd trio, waarvan zijn vrouw Eveline Verhulst uit Geel, deel uitmaakte en dat de naam kreeg "Trio Op de purperen hei" trok hij Vlaanderen rond voor muzikale avonden.
Op 12 januari 1968 ontving hij van Koning Boudewijn I van België de Gouden medaille van de Kroonorde.
Kort daarop werd hij, samen met Willem De Meyer, op culturele zending gestuurd naar Zuid-Afrika, waar hij vaststelde dat zijn liederen er meer werden gezongen dan in België.
Preud'homme dirigeerde op verschillende Vlaams-nationale manifestaties en schreef ook een Amnestiemis
Op 31 mei 1981 werd zijn standbeeld, gemaakt door de beeldhouwer Jan van de Brande in Hasselt onthuld. Kort daarna werd een bomaanslag op het beeld gepleegd.
Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag werd zijn (geromanceerde) biografie geschrevenOp de heide waait de wind door journalist René Melis .
In 2005 was hij ook één van de kansmakers op de titel De Grootste Belg, maar haalde de uiteindelijke nominatielijst niet en strandde op nr. 95 van diegenen die net buiten de nominatielijst vielen.
Hij schreef in zijn leven ongeveer 450 liederen.