Een kop als een herfstbui. Meer nog. Hij is de herfst. Gereïncarneerde melancholie van de grandeur. Een rebelse dandy op retour. Een jongetje uit een godvergeten dorp. Gedoopt tot grand seigneur.
Hij frazelt phrases. Een zin is te modaal voor hem. Je hoort hem denken in exquise woorden. Een kwakje dédain gekruld rondom z'n lippen, prevelt hij bellettrie.
Graag gepoederd met wat Franse sjiek. Savoir-vivre en courtoisie. Gestileerd op een bedje van Nederlands accent. Ah, dat andere journaille met de geborneerdheid van Vlaamse reuzen. Konijn met pruimen. Hugo, un gourmand van hopscheuten en patrijs. Aristocraat tot in hersens en nieren.
Hugo. Ooit wereldburger van een krant. Kent zijn wereld. Le beau monde. Brussel met het aplomb van een atomium. Amper rechtgekropen uit de klei van boerenkloten. Paris. Hugo prefereert de hoge hakken van de Eifeltoren. De sierlijkheid van een libelle. BV avant la lettre. Zijn pen draagt une pochette. Dat andere crapuulje wroet in het trouvaille van het plebs.
Hugo mocht ooit de pollepel in de soep van Brigitte Bardot roeren. Jawel, als een Vlaamse primitief zijn kwast op het canvas van de erotiek. Hugo mag 'ons en wij' zeggen tegen die andere Hugo. Een mop in het West-Vlaams. De ultieme hallucinatie. Ach, goden onder elkaar die al eens van de Oympos dalen. Met het amechtig gemak van heren van stand op leeftijd. Hugo savoureert de afdronk van het leven. Plus-que-parfait, un passé composé.
misschien word ik ooit nog de allenige lezer van mezelf. Schrijver en lezer in één persoon. Er ontbreekt nog een derde. Om goddelijk te zijn.
Maar ik ben al *god in het diepst van mijn gedachten*. Dank je wel, Willem Kloos. Nu nog de hemel. Liefst op aarde.
Taal: het lichaam van de ziel. Het huis waarin ze woont. Riant met vele kamers. Wat eclectisch van stijl.
Soms bourgeois barok. Uitbundig exuberant. Dan weer sober. Behangen met schroom. Schuchter schuifelend. Pudeur als deur naar de lezer. Maar steeds belle. Bellettrie. Als aspiratie.
Troost van de Schoonheid. Een amechtig verlangen. Maar omgord met de bescheidenheid van de Twijfel. Wars van de arrogantie van het literaire Axioma.
Gedacht en geordend. Gekleed en gedeeld. Gesproken. Als een lokroep. Geschreven. Gedrenkt in inkt op een meanderende bedding van papier.
Lichaamstaal. Zonder woorden. Met gesloten mond of geloken ogen. Weifelende vingers. Labiele lippen. Maar steeds taal.
Een droogje en een natje. Stofzuiger en dweil. Een beurt van vier verdiepingen. Snap je de toestand van mijn adem nu?
Ach, wat doet een mens op dinsdag? Een ochtend zonder haar stem.¨t Is wennen.
¨Jij kunt carrière maken via de telefoon¨, zeg ik haar al eens lachend. Dan wordt ze boos. Ze vindt dat dit niet past in mijn mond. Een wonde in haar taalgevoel.
Zij eist een exquise toon in mijn taal. Zij weet tenslotte ook dat de Taal mijn Minnares is...
Eindelijk. De essentie. Schrijven en lezen. Ontroeren en ontroerd worden.
Ik heb gevraagd om me defintief te bannen van het Forum. Ce noeud de vipères.
Ik doe het voor mezelf. Zelfprotectie. Ik kwets me te fel. Ga dood aan mezelf. Zij die me kennen, weten wat ik bedoel. Hoe écht het is.
De virtuele wereld is inderdaad een kopie van de échte. Misschien nog genadelozer. Want onzichtbaar, zonder mimiek en zo gemakkelijk als een toetsenbord. Niet gehinderd door scrupules met een snelheid van 512 Kbps.
Gedaan met die onweerstaanbare drang om te gaan kijken. En de Don Quichote uit te hangen. De geslachtofferde(n) moet(en) zichzelf maar redden. Zelfredzaamheid met de techniek waarover hij/zij beschikt.
Ik kies voor de lankmoedigheid. De stilte van wit gekoesterd door blauw. Schoonheid. Welke definitie ze ook mint.
Een schrijver is maar zo goed als zijn lezer. Ik reken op jou.
Onder de titel: *Aarde in de verte* schrijft Gerard Bodifée, ondermeer dit:
"De aarde is een stofje in een baan om de zon. De zon is een ster van bescheiden formaat, maar toch groot genoeg om 1,3 miljoen aardbollen te kunnen bevatten. Nog andere planeten wentelen rond de zon, sommige aanzienlijk groter dan de aarde, zoals Jupiter, maar naast de zon zijn het allemaal kruimels."
Op dat stofje aarde, leven ongeveer een zes miljard mensen. En als ik Willem Kloos mag geloven dan zijn die allemaal "god in het diepst van hun gedachten".
Het is dan ook wellicht "normaal" dat er al eens godsdienstoorlogen uitbreken.
Toen ik zondagnamiddag naar moeder stapte, tokkelde wat bevroren regen op mijn zwarte paraplu. In mij zong het verlangen naar schoonheid.
Langs de muren van de tijd en het begijnhof dwarrelden eeuwen door mijn hoofd. Micros. Macros. Schepper en schepsel.
En ik hoorde het lied van de regen die hardop ervan droomde sneeuw te worden.
Toen ik 's avonds terugkeerde was die droom werkelijkheid geworden. De avond hulde zich in witte schoonheid. Hij werd lieflijk en zacht.
Nu dat stofje nog, droomde ik stilletjes onder de vlokken.
Het is weer voorbij ... gedichtendag. Schrijvers, ik noem ze graag de mijnwerkers van het woord. En wat zijn dichters dan? Beeldhouwers, diamantbewerkers?
Woorden. Ah, zonder hen geen leven. Teder als een streling. Een pluim op papier. Of beitelhard, kerven in steen. Maar raken, doen ze. Ze kruipen in je hoofd. Nestelen zich in je geheugen.
Vanochtend lieten ze me bibberen. Van angst. Een artikel in Knack. Het ultieme rampscenario.
*In werkelijkheid is de meest destructieve nucleaire aanval die waarbij de bom geen doel raakt, maar opzettelijk tot ontploffing wordt gebracht in de hogere atmosfeer. Wanneer dat gebeurt, riskeert een heel continent in duisternis gehuld te worden.*
*mama, mama, mag het licht aan op de gang?* (Stef Bos, uit: Is dit nu later?)
Ik heb niet verder durven lezen. Woorden, ze maken me bang. Als de dood.
En waarom? Mozart stierf 35 jaar, 10 maanden en 9 dagen jong. Ik ben bijna 65 jaar oud. De Alzheimerbom ontplofte in het hoofd van mijn zus toen ze nog maar 55 was.
De avond is wit. Vakantie valt zomaar uit de lucht. De straatverlichting helpt de vlokjes veilig landen.
Achter verlichte vensters treuren kerstbomen, gebukt onder de beschaving van gekleurde lampjes. Ik begrijp hun heimwee. Het verlangen naar wortels en een mantel sneeuw .
Wat de mens zelf niet meer vermag, moet het kerstdecorum camoufleren. Vrede en verdraagzaamheid. Verpakt in lege dozen. Verveling weggepinkt door een sluier Watt.
Ah, wat een luxe: de ijzige wind die je bijt. Poedersneeuw tot in je zakken. Geen mens in de dreef. Geen weer om een hond door te jagen.
De sneeuwregen plakt in mijn baard. Bevriest op mijn pet. Kleeft in mijn sjaal. Ik lijk een wandelende sneeuwman.
Wat een onbeschaamd genot. Afzien terwijl het niet moet. En zelf beslissen wanneer het stopt. Decadent Spartaans.
Toch blij dat ik het deed. Nog even voelen hoe het vroeger was. Toen het nog moest...
In het roerloze gebied tussen avond en nacht, dwaal ik. Een dwaallichtje. Tussen het moeras van mijn gedachten. Zin en onzin. Leven en dood.
Lezer en schrijver. En de pijnlijke onafscheidelijke relatie. Het kan een symbiose zijn. Maar ook een prikkeldraad van papier. Een daad van verzet. Agressie of apathie.
Maar ze kunnen niet zonder elkaar. Hoe bouw je een brug van begrip? Even moest ik mijn toetsenbord aanraken vooraleer ik mijn bed omarm.
Zonder haar hebben de dagen geen naam. Het ritueel vervaagt, hapert langs de kantlijn van mijn leven.
Gemis graaft tristesse op. Een verlangen in sordine. Een schoon verdriet.
Maar het biedt perspectief. Toekomst. Treuren kan je enkel om het verleden. Wat niet was. Zeuren over morgen. Over wat niet komt. Treuren mag, zeuren niet.
Ik kijk achter de horizon van de tijd. En zie de liefde rijpen.
Wachten is als de winter. Lente is de belofte van bloesem. Geloven ook als je nog niet ziet.
Hoop hamsteren. En weten dat het ooit weer anders wordt.
De dag was vroeg wakker vandaag. Ik ook. Mijn personeel begon de arbeidsdag nog voor de klok zeven uur bereikte. Voorwaar een uitzondering in de loop van mijn en hun traag bestaan.
De wasmachine trok zich weliswaar kreunend op gang. Het personeel van tegenwoordig mort vlug. Dringend een generatiepact nodig. Voor verwende machines.
Twee kopjes cafeïne en eenzelfde aantal speculosen filterden het duister voor mijn venster weg. Het licht sijpelt geduldig naar binnen.
Mijn werkwoorden, merk ik, veranderen voortdurend van tijd. Nu eens zijn ze tegenwoordig dan weer lichtjes verleden. Mocht niet in de klas.
In het Frans klinken de werkwoorden sjieker. Le plus-que-parfait. Prachtig, niet. Ah, de toekomst kan simpel zijn in la douce France. Le futur simple. En het verleden niet altijd zo volmaakt als wij onthielden, maar: imparfait.
Was het leven maar zo eenvoudig als een Franse grammaire. Alhoewel, ik vrees dat ik gebuisd zou zijn.