God was met Petrus op rondreis over het aardrijk en ze kwamen ook in de Achterhoek, dat nog woest en ledig was. Ze hadden lange tijd geen mens ontmoet en Petrus vroeg God om voor dit gebied een mens te scheppen, zodat ook dit stukje van de aarde bevolkt zou worden. Toevallig stond er langs de weg een knoestige eik en God raakte deze aan en blies hem zijn adem in. De eik nam menselijke gestalte aan en begon te ademen, maar verloochende zijn afkomst en karakter niet. Want hij had nog geen stap gedaan, of hij rekte zich uit, om dan grondig te gapen en vervolgens te zeggen: noo wik aerst wat aeten. Zonder eten gaat het in de Achterhoek niet en even min zonder drinken.
Welk drinken niet hoeft te ontaarden in het nuttigen van het onvolprezen Grolsch of van het vocht in kleine glaasjes dat uit Schiedam komt, maar wel uitmondt in het drinken van sloten koffie. In autotermen vertaald: een Achterhoeker loopt één op twee De Achterhoeker heeft de gemoedelijkheid en levens tempo van de bevolking in oosterse landen
|