DE GEMEENE SCHAREN
Op straffe van een geldboete was het verboden ,,geduirende ende ondert scharreekenen
.. sich onfassoenlijk met rabbelen off praeten mogen aanstellen tot... verstoringe ofte verbijsteringe van de reekeninge, aldus een bepaling uit het schar-reglement van 1673.
Hindeloopen kenmerkt zich met Molkwerum in een bijzonder gedrag ten aanzien van het bezit der weidegronden. Kennen wij het gemeenschappelijk weidebezit, vooral in de Saksische streken van ons land, op de klei- en laagveengebieden is daar zeer weinig van overgebleven, en daarom is het een bijzonderheid wanneer wij het gemeenschappelijk weidebezit in Hindeloopen en Molkwerum rond 1700 nog aantreffen. Het gemeenschappelijk wei- en hooilandenbezit, wordt hier aangeduid met ,,gemeene scharren het besloeg in die tijd 73,5% van de oppervlakte. De scharren lagen in negen afzonderlijke stukken aan beide zijden van de Indijk. Ten oosten daarvan lagen de weilanden genaamd: Meenschar en de daaropvolgende Nijfenne, terwijl we de hooilanden Maaden en Soltgraft tot aan het Haanmeer daar eveneens moeten zoeken. Ten westen van de Indijk had men de weilanden: Weide, Diepesloot en Hyngstefenne, letterlijk Paardenfenne, tevens treffen we daar de hooilanden Boven Poelen en Welcke aan. Het overige percentage land, kleine of particuliere fennen, was door sloten in kleine stukken verdeeld; het waren grotendeels hooilanden, in het bezit van meerdere eigenaars. Ze werden bestuurd door particulieren, terwijl de ,,gemeene scharren door de stadsregering werden beheerd.
Ieder jaar werden er door het stadsbestuur twee scharmeesters benoemd, die belast waren met de taak om samen met de schrijver de zaken van de gemeene schar te behandelen. Aangezien de Hindelooper klein-grondbezitters waren, de Meenschar kende in 1672 bijvoorbeeld 106 eigenaren, die onderling de schar splitsten. kochten of verkochten, huurden of verhuurden, was de administratie van dit geheel een tamelijk moeilijke opgave. Daarom verwondert het ons ook niet dat de in de aanvang genoemde bepaling werd vastgesteld; men had alle rust nodig om te rekenen.
Van de hooilanden had ieder een aangewezen stuk door palen omheind. De weiden daarentegen waren onverdeeld. Men had hierin alleen een aandeel. Een ieder maaide zijn eigen stuk land, wanneer echter het hooi was weggehaald liep al het vee bijeen, daarbij werd bepaald dat de hoeveelheid grond en aantal stuks vee in een evenredige verhouding tot elkaar stonden
Er waren ook enkele eigenaren, die geen bepaald aangewezen land hadden, maar enige ,,blinde koegangen hadden toegewezen gekregen op de Maaden. Dit hield in dat zij geen hooi kregen, maar het recht hadden om na de hooioogst vee in het veld te zenden.
Toen men na de aanleg van het bolwerk in 1672 de Meenschar had gesplitst, moest er geloot worden wiens aandeel binnen. en wiens aandeel buiten de fortificatiën zou vallen. Trouwens de Meenschar en de Weide waren door de uitbreiding der stad reeds aanmerkelijk ingekrompen.
Langzamerhand begon in de achttiende eeuw het verdelingsproces der gemeenschappelijke gronden. Het particuliere bezit groeide en daarmee ging gepaard een concentratie van grondbezit en bedrijven. Er waren in 1676 nog ruim 146 landgebruikers, daarna nam het aantal af. In 1714 ruim 68, in 1725 nog 61, terwijl bij de volkstelling van 1749 21 mensen werkzaam zijn in de landbouw, dat is zes procent van de beroepsbevolking. Zo rond het midden van de achttiende eeuw werd er in Hindeloopen in tegenstelling tot voorgaande tijden tamelijk veel aan akkerbouw gedaan, dit als gevolg van de tweede veepestgolf.
Bron: Bovenstaand verhaaltje is overgenoemen de ZWH reeks Hindeloopen stad aan de Zuiderzee. In dit boekje wordt de rijke historie in kort bestek prima beschreven.
|