Mijn Oorlog

10-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Proloog

Met nog vier kameraden werd ik ondergebracht in een oud vervallen huis.

Voor de anderen vonden ze ook links en rechts onderdak. De keuken, een paar oude fornuizen (koe-ketels), was onder een afdak opgesteld. Dat afdak was aan een tennispaviljoentje aangebouwd, bij een nieuwe onvoltooide villa, waar ook een twintigtal man was gelogeerd en waar het bureel van de batterij was ingericht.

Het deed niets dan regenen, buiten en ook binnen in ons logement en ze vonden voor ons een droog onderdak in een bergplaats onder het stadion, onder de tribune, waar we eerst nog een paar honderd klapstoelen moesten wegruimen.

Nu konden we aan de slag gaan. In het lager gelegen bos kapten we bomen af en met behulp van een paar rollen elektrische draad knutselden we bedden aan elkaar. Enkele grote balen en een hoop hooi volstonden voor matrassen. Tussen een hoop oud ijzer vonden we een stoof en stoofbuizen, die we door ons venster naar buiten staken. Nu nog kolen gaan stelen en we konden onze natte kleren drogen. Het werd gelukkig beter weer en we brachten onze dagen door met in de hovingen de late appelen en de mispels te gaan "halen". Van dienst doen sprak niemand. "Te velde" zijn bleek hen al voldoende. Iedere morgen was er appél rond acht uur op het tennisveld voor de keuken. Dat was geen bezwaar, want we moesten er toch heen om koffie te halen. Het was wel zonderling dat van de hele batterij, die ongeveer honderd man sterk was, er nooit meer dan veertig op het appel waren en dat er nooit één afwezig was. Soms werd het de adjudant toch te gortig, toen verscheidene vergeten waren, voor wie ze "tegenwoordig!" moesten roepen, of hun stem niet genoeg verdraaiden.

Aan de brave sukkelaars, die dan toch gekomen waren, werd gevraagd of ze patat wilden jassen. Na vele discussies bleken er toch soms een man of vier bereid te zijn. Het eten was dan ook maar zus en zo.

Georges (van Eine) en ik vonden dat het niet meer door de beugel kon en gingen ons beklag maken bij de adjudant, een doodbrave man uit Brasschaat. De volgende dag moesten wij na het appel nog even blijven wachten en hij commandeerde ons naar de keuken, terwijl het bestaande keukenpersoneel werd weggejaagd. Daar stonden we nu. We waren stande pede tot kok bevorderd. De wachtmeester, die voor de levensmiddelen instond, bezorgde ons twee brave West-Vlaamse boeren als assistenten en een beenhouwer uit Mariaburg, die zijn beenhouwerij in de kelder van de villa inrichtte. Wij begonnen te koken met de kennis die wij toevallig, thuis aan moeders kookpot, hadden afgekeken en hebben het er heel voortreffelijk afgebracht. De soldaten waren uiterst tevreden, want ze kregen nu goed en overvloedig eten. Voor onszelf experimenteerden we meestal met iets speciaals, de fijnste filets, kalfsgebraad en worsten.

Onze beenhouwer gelukte er steeds in dubbel zoveel biefstukken van een achterkwartier af te snijden als er biefstukken aan waren. De rest van het vlees verwerkten we in frikadellen, stoofcarbonaden en in de soep, waarin trouwens al de beenderen gingen. We draaiden worsten met tientallen meter als we over varkensvlees beschikten, maakten we witte worst en bloedworst. Alle dagen waren er twee warme maaltijden met de meest diverse groenten, maar na zekere tijd waren de manschappen zo verwend, dat ze ook frieten wilden. We kochten een grote koeketel in "font" en een groot "frietnet", maar dat frieten bakken was voor ons te veel werk, want ze waren onverzadigbaar. Ze wilden er dan telkens ook nog malse biefstukken bij hebben.

Och, ze waren zonder die frieten ook heel tevreden. Intussen werd het winter. Er was een grote barak gebouwd met echte bedden, op een paar honderd meter van de keuken en we moesten daar logeren.

Het werd echter een koude karwei 's morgens heel vroeg door de hoge malse sneeuw op onze holleblokken naar de keuken te gaan, om koffie te zetten. Het kraantje van de waterleiding was ook dikwijls bevroren. Dan maakten we er een flink vuur rond met een paar liter benzine, tot het water terug stroomde. Met die benzine waren we nogal royaal, ook om de vuren aan te maken. Met liters goten wij het op het brandhout en de kolen en gooiden er dan een brandend stuk papier in, met als gevolg dat er een grote steekvlam uit de schoorsteen kwam en de ketel met water en patatten en al een voet van de grond sprong. We organiseerden wedstrijden om te zien wie de hoogste steekvlam kon maken. Gerard, de chauffeur van de kapitein, was kampioen, maar hij liet van 't verschieten de bus met benzine vallen en vluchtte naar binnen. Zijn schoenen en broek stonden in brand en het vuur volgde hem naar binnen.

De winterdagen volgden elkaar op in rust en vrede. De soldaten deden helemaal niets. Wij, in de keuken, waren de enigen die iets te doen hadden. Iedereen kreeg regelmatig permissie en verlof, maar stilaan kwam de lente en werden de verloven schaarser. Soms was er een alarmperiode en werden ze helemaal geschorst. Aan die nieuwe toestand moest iets gedaan worden, want iedereen wou toch eens naar huis. Jef (Van Achterbroek), die geen woord Frans kende, had toch met een Waal, een gewezen legionair, een akkoord gemaakt en samen "pikten" ze de nodige verlofbrieven en gratis spoorkaartjes en vervalsten die. Ze deden dat niet al te best en het gebeurde dat sommigen door de gendarmes werden teruggezonden.

Jef kwam hierover in de keuken zijn beklag maken. Hij kon maar niet aan de goede stempel geraken, zei hij. Ik vroeg hem een goede verlofbrief met een duidelijke stempel te brengen. Ik bezorgde hem al dadelijk zijn blanco brieven terug met goed nagemaakte stempels. Die verkocht hij dan aan de kameraden, maar vervalste weer onhandig de handtekening van de kapitein. Het kwam dan ook zover dat de soldaten in de keuken aanschoven, waar ik met vaste hand hun verlofbrieven invulde en ondertekende in opdracht, met de naam van de onbestaande luitenant Legrand.

Nu had niemand er nog moeilijkheden mee, want de soldaten die de vervalste verlofbrieven aan de controle in het station toonden, waren zo talrijk, dat geen gendarme kon vermoeden dat ze alle vals waren.

De twee spitsbroeders konden het niet meer bijhouden om voldoende blanco verlofbrieven te bemachtigen. Jef gebruikte dan maar de grote middelen. De koffer met alle papieren van het bureel van de batterij moest iedere avond van het bureel in de villa naar een oud fortje, aan de nieuwe barak gelegen, waar champignons in de kazematten gekweekt werden, overgebracht worden. In dat fortje was het noodbureel ingericht voor in tijden van gevaar. Jef nam de wacht over van een kameraad, die graag naar de cinema ging en bij schemerdonker haalde hij de koffer af. Voor hem, als timmerman, was het een koud kunstje om onderweg in een bosje te wippen en met een schroevendraaier de scharnieren los te vijzen. Wij waren weer voor een hele tijd voorzien.

Jef was een plantrekker eerste klas. Op een keer toen de verloven nog open waren, had Pol (van Kortemark) vier dagen verlof, te beginnen op zaterdag. Zijn verlofbrief lag getekend, ditmaal echt, door de kapitein, in de "Champignonnière". Hij wilde echter perse op vrijdag vertrekken en raasde en weende als een klein kind. Ik stelde hem voor een valse te maken, maar dat riskeerde hij niet. Hij was niet te troosten. Toen kwam Jef in de keuken. Pol, zei hij, ga U aankleden, ik breng U uw verlofbrief. Achteraf vroeg ik hem hoe hij dat gelapt had, want ik wist dat er een vergadering was van de officieren. Dat ging gemakkelijk, zei hij, want ik deed of ik de maten nam van het bord dat aan de muur moet komen. Toen ze allen even een andere kant opkeken, grabbelde ik naar de verlofbrieven, de zijne lag op de tweede plaats.

Maar toen alle verloven geschorst waren en Jef zelf naar huis wilde, faalde hij. Hij had met een vervoerder afgesproken, die hem aan het station zou opwachten.

Hij had burgerkleren aangetrokken over zijn militaire en een klak opgezet. Met zijn lengte van twee meter pasten die burgerkleren maar half en hij zag er uit als een vogelschrik. Die vervoerder had waarschijnlijk vertraging, want Jef stond daar al een uur rond te draaien en op en neer te wandelen. Toen kwam de burgemeester van Namen aangestapt, die in een patriottische bevlieging een Duitse spion meende voor zich te hebben. Hij sprak Jef aan en vroeg naar zijn papieren. Jef broebelde wat Vlaams frans, waardoor hij zijn toestand nog verergerde. Hij moest zijn papieren bovenhalen uit zijn militaire vest. Een paar uur later stond Jef terug bij ons, triestig zijn wedervaren te vertellen.

Bisschops, onze beenhouwer, deed dat echter beter. Met een valse sleutel opende ik de deur van de garage. Bisschops nam een fiets, wipte erop en reed in één adem van Namen naar Mariaburg, maar hij was dan ook een woeste Vlaamse Leeuw! Piet van K., van Hoboken, ging dat nadoen. Hetzelfde procédé met de fiets. Hij wipte er ook op en reed in een rush naar beneden,... tegen een muur in Salzinnes.

Toen kwam de maand mei en het werd zonnig en warm weer. Op 10 mei 's morgens was de lol uit en werd het menens. De Duitsers waren over de Belgische grens gekomen en het was oorlog. De hele batterij werd teruggetrokken in het fortje en wij verhuisden de keuken naar beneden in Salzinnes bij een groothandelaar in aardappelen. De wachtmeester van de keuken reed met de "Bodega" heen en weer naar de Kazerne in Namen, om levensmiddelen en kwam telkens met een volle camion terug. De "Bodega" was een opgeëiste camion van "Bodega wijnen" en deed dienst als keukenwagen. Toen op dinsdag na Sinksen de Duitsers enkele bommen in Namen lieten vallen, trof er een toevallig de kazerne, waar onze wachtmeester zijn beurt stond af te wachten. Iedereen ging lopen en bleef weg, waarvan hij gebruik maakte om op te laden wat te vinden was. Wij hadden weldra een depot in een leegstaand huis, vol met voedingswaren: koffie, suiker, rijst, erwten, bollen kaas enz.

In een diepe kelder hadden we verscheidene voor- en achterkwartieren gehangen, maar die zaten direct vol vliegen.

De burgers begonnen te vluchten, onze officieren waren niet te bespeuren en wij bereidden maar maaltijden, die door de overgebleven burgers werden gehaald. De soldaten kwamen niet, die bleven in het fort zitten bibberen.

Wij hadden inmiddels een veldkeuken gekregen, die ze, god weet waar, gehaald hadden. We hebben ze dagenlang afgeschuurd, afgekookt en gereinigd, maar de koffie bleef een blauwe kleur hebben.

Een paar dagen later kregen we order, binnen het uur aan de "champignonnière" te zijn. Wij laadden op de camion wat mogelijk was, kapten met een bijl een gat in de vloer en bonden de veldkeuken er met kettingen aan vast. Er was geen haak voorzien om de veldkeuken vast te maken en de kettingen waren te vast gespannen, zodat na honderd meter gereden te hebben, de veldkeuken in de gracht terechtkwam. Toen we aan het fort aankwamen, bleek iedereen al verdwenen te zijn. Een der moedigste luitenanten moet toen zeker gezien hebben dat zijn batterij geen keuken had en kwam met zijn auto teruggereden. Wij volgden hem en kwamen beneden aan de Samber, waar ze juist een spiksplinternieuwe brug wilden opblazen. Na lange palavers mochten wij toch over en reden een kilometer verder terug over de Samber, want de luitenant wist de weg niet. Een uur later haalden we de colonne in, die voor een van die tankversperringen, besluiteloos stond te wachten. Het bleek dat een gedeelte er al was doorgereden en dat ze nu gesloten waren, op één poort na, vijftig meter verder van de weg in een akker.

De Duitsers waren al over de Maas van Namen tot Dinant en zouden nu opgevangen worden door die poorten. Eindelijk kwam onze halve colonne terug en moest over de akker.

De "Belga", camion voorzien van het bekende sigarettenmerk, bleef steken met al het materiaal van de "Son" (akoestisch afstand- en richting bepalende apparatuur) en werd ter plaatse in brand gestoken.

En nu terug vanwaar wij gekomen waren. In een grote boog rond Namen reden we in de richting van Gembloers. Het werd intussen avond en wij maakten halte op de binnenkoer van een grote Brabantse hoeve, waar wij ontvangen werden als een hond in een kegelspel. Wij moesten koffie en avondeten maken, maar er mocht geen vuur gemaakt worden! Gecamoufleerd onder de bomen van de boomgaard, hebben wij zo goed als mogelijk onze plan getrokken en gingen dan slapen op de hooizolder. Midden in de nacht werden wij wakker door een ongewone stilte op de hoeve. Wij zijn overal gaan zien, doch enkel onze veldkeuken en camion stonden er nog. De hele hoeve was verlaten. De colonnes Franse soldaten die de hele avond met ossenkarren, geiten enz... heel modern, langs de weg trokken, waren ook niet meer te zien. Onze chauffeur besliste op eigen houtje te vertrekken, we waren niet meer gerust. We laadden onze jachtgeweren, die we uit een wapenwinkel in Namen geplunderd hadden, men had ons nooit voorzien van wapens, wipten op de camion en reden vol gas weg, geweren in de hand. We zaten met drieën achter op de camion, gereed om op elke schaduw te schieten en hielden met onze voeten de veldkeuken in de goede richting, anders zwaaide ze van de ene naar de andere kant van de weg. Toen het licht werd zag dezelfde luitenant, die weer moest hebben gemerkt dat de veldkeuken er niet bij was, ons aankomen en leidde ons de eerste weg links, naar Obaix-Buzet, daar we juist de goede weg gevolgd hadden zonder het te weten. Daar vonden we de rest van de batterij. We zijn daar een dag gebleven en reden dan weg in de richting van Wavre. Waarom, dat wist niemand. In die richting was helemaal geen verkeer en dat kwam ons zeer verdacht voor.

Toen we voor een paar vliegtuigen uit de camions moesten, vluchtten de meesten onder platte wagons van de stoomtram en wilden er niet meer onderuit, ook niet als de vliegtuigen al lang weg waren. Dappere Belgische Militaire Troep soldaten.

Zoals voorzien moesten we terug en reden nu langs het zuiden om naar Nijvel. Opeens algemene vlucht uit de voertuigen! We lieten de camions langs de weg staan en stormden over een weide dwars van de weg. Ik wierp mij tegen een doornhaag en zag nog juist onze chauffeur met een kangeroesprong over de haag vliegen. Ik riep hem door de haag heen en keek daarbij in negergezichten van franse koloniale troepen, die daar zeker al lang lagen.

Terug in de wagen, zagen wij stromen vluchtelingen uit de richting van Nijvel komen. De Duitse tanks bleken daar al te zijn. Er was inderdaad al vuur en rook te zien. De luitenant was helemaal de weg en zijn kluts kwijt en vroeg de weg aan een zwarte Franse Officier, die zijn stafkaart te voorschijn haalde en de juiste weg aangaf. We moesten naar 's Gravenbrakel.

We verlieten weldra de hoofdweg en namen binnenwegen, die echter ook vol vluchtelingen waren. Ik zag o.a een man die met twee krukken door de droge gracht strompelde en bij het eerste vliegtuigalarm zijn krukken wegwierp en zo op de loop ging. Onbegrijpelijk. Weldra waren we op stillere wegen geraakt; maar veel te zuidelijk, in de richting van Seneffe. Achter ons reed een camion, naast de chauffeur speurde een reserveluitenant de lucht af. Wij achteraan in onze camion, konden de lucht achter hem zien. Wij tuurden en tuurden en wezen met de hand, wat direct zijn belangstelling wekte. Toen riepen we voor de grap en zo hard we konden: "avions!" en hij sprong in één keer van de rijdende camion in de droge gracht langs de weg, die toevallig vol met brandnetels stond. Geheel zijn gezicht was door de netelbrand opgezet en hij zag geen steek meer...

Met heel de colonne, waaraan nu enkel de auto van de kapitein ontbrak, reden we dan langs weiden en velden, langs holle boswegels, in de richting van het kanaal Brussel-Charleroi.

Op een gegeven moment kwamen we uit een holle weg op een vlakke landweg, in een open strook tussen de bossen. Opeens klonk geweervuur langs beide zijden en ontploften mortierbommen naast de weg.

Ze hadden het blijkbaar op ons gemunt. Ik hoorde een harde klap in de wagen. Er was een kogel dwars door mijn gasmasker gegaan, dat twintig centimeter voor mijn gezicht aan de wand hing. We reden dan ook zo hard we konden door dat karrenspoor. Uit het bos links van ons kwam een franse soldaat gelopen. Hij gooide zijn geweer weg, jammerde als een klein kind en probeerde op onze camion te springen. Wij hebben hem er natuurlijk weer afgetrapt. Uit het tegenovergestelde bos kwamen Belgische soldaten gelopen met de handen in de hoogte. Iedereen hield iedereen voor de vijand. Zonder vaart te minderen, zwenkten we de weg op, want we zagen de brug over het kanaal. We reden er als voorlaatste op. Naast de baan vluchtten soldaten in loopgrachten. Zag men ons aan voor de Duitsers of waren die werkelijk vlak achter ons aan?

We waren net de brug over of met een harde knal als van brekend glas, ging ze de lucht in, vlak na de laatste camion, waar nog een zwaar stuk ijzer dwars door heen viel. Wij waren nu blijkbaar aan de veilige kant en bleven wachten. Helemaal alleen kwam de kapitein met zijn wagen aan de overkant aan. Wij lieten hem zijn plan trekken en reden recht naar 's Gravenbrakel.

Daar was alles rustig en we overnachtten er in onze camions. De volgende morgen was onze kapitein daar en gaf richtlijnen om naar de linkeroever van de schelde te rijden in westelijke richting. Wij namen de richting Oudenaarde.

Toen we dan noordelijk van Oudenaarde over de Schelde reden en in Eine aankwamen, het dorp waar Georges woonde, beslisten wij te blijven, maakten de veldkeuken los en legden enkele stukken ketting van een vorige breuk op de grond. Al dadelijk bleek dat de hele colonne ons was gevolgd en achter ons was blijven stilstaan. De kapitein kwam kijken. Wij toonden hem de stukken en hij stotterde iets over een smid. Georges wist natuurlijk een smid, want die woonde juist naast zijn verloofde. Wij zijn daar een nacht gebleven, te midden van de Engelse troepen, die de volgende morgen allemaal verdwenen waren. Wij trokken dan maar verder naar St Eloois-vijver, waar we twee dagen gewacht hebben en zonder stelling te kunnen nemen weer verder reden in de richting van Maldegem. Daar werden we op een hoeve gestationeerd en de posten werden in Balgerhoeke ingericht, waar gevochten werd naar het scheen.

Een paar nachten gingen wij slapen in een leegstaande villa, maar toen deze door infanteristen werd bezet, bleven wij maar op de hoeve of in de wagen slapen. Dat was ons geluk, want de volgende nacht trof een obus de voorkamer, die wij daarvoor in gebruik hadden.

Nadat nog een paar obussen, die vanuit Holland werden afgeschoten, in de akkers naast de weg terechtkwamen, werd besloten de waarneming te staken en weg te rijden. We reden in de richting van Brugge en maakten slechts halt 's avonds langs de grote baan, in Jabbeke. Hier scheen de kapitein bekend en ging er een grote luxueuze villa binnen. Wij vonden niet beter dan onze keuken ook in het park van de villa te rijden en onder de grote bomen te plaatsen. Wij hadden het al dadelijk aan de stok met de eigenaar, want we reden diepe groeven in de steenslag van zijn oprit en maakten de bomen kapot met de rook van de keuken. Ik zei hem dat de Duitsers hetzelfde zouden doen en vroeg hem of hij dan ook zou reclameren. Het was natuurlijk een rasechte Vlaming van het slag van Staf de Clercq, want hij antwoordde dat de Duitsers private eigendom respecteerden. Hij droeg een revolver, zodat wij wisten met wie we te doen hadden.

Wij bleven, ondanks zijn protest, waar we waren en legden ons te rusten. Ik bleef in de camion slapen. Om drie uur 's ochtends stond iemand aan mijn benen te trekken. Ik zag dat het een officier was. Hij vroeg waar de kapitein was. Ik antwoordde dat die niet in zijn rust wenste gestoord te worden. Toch wel voor mijn bericht, zei hij, want het leger heeft zojuist gecapituleerd.

De volgende morgen was er verzameling voor iedereen in het park van de villa. De eigenaar stond er maar bleekjes bij. Wij reden weg in de tegenovergestelde richting: naar Gent. Een paar uur later moesten wij aan de kant blijven staan, om een lange colonne camions met Duitse soldaten te laten passeren, die echter ook moest stoppen.

Een Duitse onderofficier wenkte mij en gaf me een Duitse sigaret. Ik gaf hem een Belga. De reden dat hij me riep was dat hij het nodig oordeelde zijn waarheid te verkondigen. Zij hadden niets tegen ons, zei hij, zij vochten alleen tegen de Engelsen. Toen ik hem zei dat er hier geen Engelsman was en dat hij dan in Engeland moest gaan vechten, gaf hij geen antwoord. Zijn politieke opleiding ging blijkbaar zo ver niet. Dit gesprek wekte het ongenoegen op van onze luitenant "avions", die nu heel moedig was en mij afsnauwde, wat als gevolg had dat ik hem voor clown uitschold.

Tegen de avond waren we in Ruddervoorde, waar we noodgedwongen stopten bij gebrek aan brandstof. De luitenant besliste daar te blijven tot we allemaal zouden gedemobiliseerd worden. Wij geloofden er geen snars van dat de Belgische overheid daar nog iets aan te zeggen had en in de nacht vertrokken wij met de keukenwagen met veldkeuken en al. Wij waren de enigen die een reserve aan brandstof hadden. Daar reden we dan in de richting Eeklo- Gent-Antwerpen en kwamen uiteindelijk; .... via Holland... in Duitsland terecht. De oorlog was gedaan, de capitulatie was getekend.

Ik vernam dit midden in de nacht, toen iemand mij wakker maakte door aan mijn benen te trekken.

In de heel vroege morgenduren werd de veldkeuken terug aan de wagen gepikt en weg reden we richting Antwerpen. Onze luitenant, de enige officier die nog over was, wou echter de hele compagnie te samen houden. Volgens zijn zeggen werden we dan allen tezamen "entlassen". Daar geloofden wij geen bal van, lieten hem in de steek en reden weg, met veldkeuken en al. Vermits we toch de volgende dag zouden thuis zijn, deelden we heel onze voorraad uit en zetten ook onze veldkeuken ergens tegen de muur. Die hadden we toch niet meer nodig.

Een tijdlang ging het goed. Toen een overvriendelijke Duitser vroeg om de overvolle baan te verlaten en langs veldwegen te rijden, hadden we nog geen argwaan. Toen echter een schildwacht ons vertelde dat alle wegen "gesperrt" waren en we te voet verder moesten, vonden we dat maar triestig. We waren toch al in Eeklo en zo ver was Antwerpen toch ook weer niet. Met frisse moed op stap, maar niet langs Gent, want daar waren, (zo gezegd), alle bruggen gesloten.

Wij marcheerden in eindeloze colonnes langs het kanaal naar Terneuzen, waar we dan ook uiteindelijk aankwamen. Daar was de brug open en we gingen verder in de richting Hulst, steeds begeleid door voorkomende schildwachten, recht naar Antwerpen, doodmoe.

Wij kwamen eindelijk in Walsoorden aan, waar we zouden inschepen naar Antwerpen, maar zagen veel te laat dat wij verder Holland in voeren. Toen begrepen wij dat we allen beetgenomen waren, dat alle soldaten krijgsgevangen waren.

Dat zou ons geen tweede maal overkomen, maar het was te laat.

Wij voeren steeds maar verder, nacht en dag, voorbij Nijmegen tot aan de Duitse grens. In Emmerich moesten wij uitstappen en werden wij op een trein geladen in goederenwagons. De trein vertrok in een onbekende richting, want we konden vanuit die wagens niets zien. Het was ten andere nacht. 's Morgens stopte de trein in een open vlakte, waar iedereen er uit moest om eten te halen en om op commando zijn behoefte te voldoen, onder strenge bewaking. 's Middags stopte de trein in een station en we moesten er uit. "Bremervörde" lazen wij, maar niemand had enig idee waar dat gelegen was. Het was in elk geval een vlakke streek, geen bergen.

Na een lange mars, door een landschap van velden, weiden en heide, kwamen wij in een groot tentenkamp aan, midden in de heide omgeven van prikkeldraad.

De poort werd achter ons gesloten en wij waren gevangenen.

Dat kamp bestond uit grote vierkanten, gescheiden door prikkeldraad. In ieder van die vierkanten stonden vier witzeilen tenten, ieder groter dan het grootste circus. Wij telden zowat vijftig tenten. In een daarvan werden wij ondergebracht in groepjes van vijfentwintig man, dertig groepen per tent. Binnen was het zeer warm en er lag een dikke laag stro uitgespreid.

Daar lagen wij dan te zweten, te denken aan en onszelf te verwijten. Het eten was zeer schaars en ook zeer slecht en onze tabak was op. Allerlei geruchten deden de ronde, verhalen van wat ze hadden horen vertellen van de vorige oorlog. De latrines waren, begrijpelijk voor een tentenkamp, zeer primitief: lange diepe greppels met een balk aan één kant. Als ge erop ging zitten dreigde het geval in te storten en ge zoudt er proper uitzien, moest ge in die stinkende greppel terechtkomen.

's Zondags kwam de hele boerenbevolking uit de omgeving naar de gevangen vijanden kijken, vooral aan de draad bij de latrines, bleven ze naar het spektakel kijken, hun kinderen ook.

Na een paar weken hoorden wij dat er mannen gevraagd werden die een vak kenden: metselaars en timmerlieden en zo. Sommigen meldden zich, denkend dat ze misschien naar huis zouden gezonden worden. Wij lieten niets van ons horen en bleven wijselijk afwachten.

Op zekere dag moest iedereen van ons "blok" aantreden en we marcheerden af. Ziet ge nu wel, zij niet, maar wij wel, wij gaan naar huis.

Onze droom, tenminste van een aantal van ons was vlug uit. In een onooglijk stationnetje moesten we met een twintigtal uitstappen. (DIEPHOLZ) Enkele lage heuvels in de vwat bossen en verder weiden en velden. Wij waren bij de boeren aangeland en onze kleine groep marcheerde nu naar een nietig dorpje BARVER en maakte halt aan het "Spritshoes" (spritshuis), een remise voor een brandweerwagen. Binnenin stonden britsen, dat was dus ons logement en we waren boerenknecht geworden. De volgende morgen om 5 uur stonden er vele boeren, die ons allen keurden als vee en een kleine, oudere man, met een schippersklak koos mij uit en nam mij mee. Ik dacht, die vent gaat zich in mij vergissen, want van de boerenstiel ken ik niets. Onderweg begon die man in zijn Plat-Duits dialect mij een en ander te vragen. Ik bracht hem dadelijk in mijn schoolduits aan het verstand dat ik kantoorbediende was en hem geen grote hulp zou zijn. Hij schudde zwijgzaam zijn hoofd, hij was trouwens zeer zwijgzaam en praatte ook heel stil. We moesten niet ver gaan, want daar stond zijn hoeve met strodak en de twee gekruiste paardenkoppen in de nok, omgeven door een bos van oude eiken. Het bleek een Friese hoeve, helemaal in vakwerk met leem gebouwd. Ik kwam binnen in een centrale plaats: het Daal noemde hij dat en dacht dat heet de "Diele". Zijden spek, hespen en resems worsten hingen aan de zoldering. Mijn eerste gedachte was dat ik in een luilekkerland was aangeland.

Toen hoorde ik mij voorstellen aan een grote, tamelijk bejaarde vrouw, die met Oma werd

aangesproken en een jongere vrouw, Magdalena. Er waren ook twee kinderen; meisjes, een dikke en een magere. Uit wat ik uit hun dialect kon opmaken was; dat Magdalena de boerin was en dat haar man, de boer, soldaat was. Het bleek dat ze ook wel Hoog-Duits konden spreken, behalve de oude man, "Opa" en het jongste dochtertje. Later hoorde ik de boer eens tegen een andere boer zeggen: "Der

verstaait beiter hoogdüsk als plattdüsk.

Ik kon beginnen met het reinigen van de van de varkensstallen. Met behulp van schop, borstel en

"Korre" (kruiwagen) ging ik aan de slag tussen de varkens. Mijn schoenen waren al gauw vol drek en ik voerde alles naar de composthoop. En dat op mijn nuchtere maag. Dan nog de koestal uitgevaagd (een enorme dorsvloer in leem), gras aan de koeien gegeven en mijn morgenwerk was gedaan. Toen werd ik binnengeroepen op de Diele, waarop een tafeltje mijn ontbijt gereed stond.

Koffie (ersatz natuurlijk), melk, twee enorme sneden glad zwart brood en een groot stuk halfgaar gekookt spek. Ik gaf het de naam waggelspek, maar het smaakte heerlijk. Om halfacht moest ik gaan hakken in een stam-kolen veld. Ik zag die groente de eerste keer in mijn leven: lange groene stokken, een arm dik, onderaan houterig. Om tien uur kwam de boerin in het veld, met een dubbele boterham, een kroes koffie en... een hautaine glimlach op

haar gezicht. Och, ik was maar een nederig knechtje. Maar één zaak was zeker, hier werd gegeten. Op die boterham was een soort heel vette paté gesmeerd. Ik heb hem daarna telkens aanvaard, omdat ik ondervond dat weigeren onbeleefd was, maar ik heb hem wel eens in de aarde gestopt. Te veel is te veel.

Om 12 uur werd ik binnengeroepen voor het middageten: vette groentensoep, patatten met een stuk waggelspek en een of ander nagerecht. Van alles zoveel dat ik het allemaal niet verwerken kon. Zo leerde ik langzamerhand de Duitse boerenkeuken kennen: groenten en koolsoepen, met deegballen, allerlei soorten worst, veel patatten, sauerkraut, salade met suiker, nagerecht van dikke zure melk met zwart brood erin, pap met pruimen enz... Ga nu maar een uurtje slapen, zei de boer. Veel werk had ik niet gedaan. Ik legde mij neer in het hooi in de schuur en de boer moest mij komen wekken, maar dat was niet van vermoeidheid, wel van overvloedig eten. Ik toog terug aan het werk tot vier uur en het was weeral schaftijd: een witte Stoette zei de boerin, ik dacht aan het West-Vlaams stutte voor boterham. Met hernieuwde moed werkte ik verder, want ik wou het zo goed mogelijk doen. Om halfacht moesten de koeien en de paarden weer gevoederd worden en mijn dagtaak was gedaan. Dan kwam het avondmaal gebakken patatten, brood en waggelspek, van alles te veel. Daarna stapte ik op naar het logement, terwijl ik mijzelf voornam niet meer zoveel te eten. De andere krijgsgevangenen was het ongeveer op dezelfde wijze vergaan, maar ik vond toch dat ik het goed getroffen had. Na een paar dagen leerde ik de kinderen kennen en hield hen bezig met allerlei spelletjes tijdens het middaguurtje, zodat ik snel in een goed blaadje kwam staan bij de boerin en vooral bij Oma. Ik leerde ook stilaan het dialect te verstaan, als ik met Opa op het veld was. Hij was echter maar woord-karig, zoals die keer, toen ik met hem per fiets naar de hooiweide reed. Ik roemde natuurlijk het goede eten, maar kon niet nalaten te zeggen dat de salade met suiker, die ik meestal liet staan, niet in mijn smaak lag. Hij antwoordde simpel: "Ik mag dat gern" en het gesprek was uit. De "wisk" was de weide, mist fuieren was mest voeren, een emmer heette iemer zoals in Antwerpen, een perenboom ook (meervoud: perebeume), de kerk noemden ze "Kaarke", "eitjen" was eten, "het had wedder maal reenen daait" was dat het weer geregend had, met Prr te roepen bleef het paard staan, (maar met godverr... evengoed), enz. Op een keer zei de boer tegen mij: "We hebben zemtaaine lütken huijner bi “. Ik zei maar ja en gruwelde de hele dag over wat dat nu weer was. Toen ik een hen zag met zeventien jonge kuikentjes, wist ik het: "Wir haben siebzehn Hühner zu." En lütken was luttele. Maar smoken was roken. Dat werd mij op een keer heel duidelijk toen we een koe uit de weide moesten halen. Die weide en die koe waren van de oude boer, de vader van de jonge boer, die nu soldaat was. Die oude boer, bijna twee meter groot en graatmager, wij noemden hem Frankenstein, beval mij over een gracht vol water te springen van meer dan twee meter breed, maar ik ging liever rond langs de ingang, waarop hij zei: "sigaretten smoken de ganse daag, das al wat ie kan." Dit is plat Duits! Wij hebben, trots zijn nijdige opmerking, de koe naar de stal gkregen, ze mond en klauwzeer. De boerin mocht haar niet melken, zodat ik het moest doen.

O ja, sigaretten smoken daar hadden wij geen tekort aan. We hadden prima Wachtmannen, oudere gereformeerde soldaten, die voor massa's tabak zorgden. Wij verdienden toch 50 pfennig per dag en aan wat zouden wij die beter kunnen besteden. Allerhande boerenwerk, de buitenlucht, een gezonde slaap en overvloedig eten zorgden er voor dat wij in een blakende gezondheid verkeerden. Eenmaal is het vette eten mij slecht bekomen en kreeg ik een fameuze diarree, zodat ik dag te bed moest blijven.



Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 13/01-19/01 2020
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!



    Laatste commentaren
  • Sorau (bern wortelboer)
        op Zary
  • Goeden avond (Dirk)
        op Inleiding
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (linecia)
        op Omslag
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (angelique)
        op Inleiding

  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!