Mijn Oorlog

14-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1

Begin Februari 1941. Na 780 dagen soldaat was ik eindelijk mijn uniform kwijt. Alles te samen 2 jaar en 2 maanden van huis weg, op een harde strozak geslapen, primitief eten en vooral geen salaris. Als volwassen persoon al die tijd moeten onderhouden worden door Uw ouders is voldoende om een levenslange wrok tegen de maatschappij te koesteren. Ik luchtte mijn ongenoegen tegen alles en iedereen. Wat iedereen "au sérieux" nam, trok ik in het belachelijke en kamde dan ook alles af. In de meeste gevallen had ik nog gelijk ook. We leefden in een miserabele tijd. Langs de ene kant de Duits gezinden met corruptie, verraad, arrogantie, overvloed en bedreiging. Langs de andere kant de patriotten en democraten met honger, ellende, koude en angst.

Maar niet allen hadden angst of uitten stil of luidop hun verontwaardiging. Dat was gevaarlijk, maar alle opstandigheid is gevaarlijk. Ge had te vrezen voor het gezag: uw patroons, de gendarmen en de politie, want die vreesden op hun beurt de al of niet geüniformeerde collaborateurs en verklikkers. De verklikkers waren de ergsten, want die deden dat uit nog groter angst dan de uwe. Ze hadden hun ziel aan de duivel verkocht en zagen de duivel overal in hun medeverklikkers. In deze terreur werkten de meesten om een veel te duur betaalde en slechte boterham. Iedereen smokkelde eetwaren, waarvoor ze fantastisch hoge prijzen en die dan nog regelmatig afgenomen werden. Iedereen gebruikte voor zijn dagelijkse behoeften veel meer dan zijn armzalig salaris, beleende zijn eigendom en verrijkte boeren en woekeraars. Toch waren ze blij werk te hebben, want zonder werk zijn betekende veel armoede en koude en aangewezen zijn op winterhulp. De meest gewetenloze onder de sukkelaars werden verklikkers.

Er ontstond een categorie van nieuwe rijken, die nooit grauw brood aten, maar witte "pistolets", rijkelijk met roomboter besmeerd, terwijl de arbeiders alleen maar een vleugje "archi" slechte margarine op zijn plakkerige boterham (uit erwten- en bonenmeel) kon smeren. Nu herleefde het patronaat. Nu was er weer het standen verschil van vroeger jaren. Het was gedaan, met de pretentie van de arbeider, die alle dagen biefstuk wou eten. Zij vonden natuurlijk allerlei wegen om de schaarse voorraad, die door de bezetter aan de bevolking werd gelaten, af te leiden naar hun keuken en provisiekast. Woekerprijzen speelden voor hen geen rol. Ze vraten biefstuk, witbrood, aardappelen en boerenboter met hopen tot ze er zo vet van waren dat velen dreigden een bloedaandrang te krijgen. Dat deden ze liefst onder de ogen van de arme bedienden en arbeiders, die, bij gebrek aan degelijk en voldoende voedsel, er als skeletten gingen uitzien. Ze genoten als ze aan een ondergeschikte konden commanderen: "breng deze dozen chocolade, die boter en die pakken beschuit maar naar mijn villa". Zoiets kon gebeuren bij de patroons van een margarinefabriek, waar uit het fabricageoverschot, nauwelijks enkele grammen aan het personeel werd uitgedeeld. Gemompel van ontevredenheid bracht geen aarde aan de dijk. Ze voelden zich veilig, zodat ze het niet eens opmerkten. Daar hadden ze trouwens hun kornuiten voor en de aanbrengers. De gewone mens voelde zich ellendig door de druk van het heroplevend kapitalisme, de angst voor verraad en het ongewisse van de toestand. Het was oorlog en oorlog is steeds de schoonste tijd voor hen die niet bevreesd hoeven te zijn. Geleidelijk sloeg deze arrogantie over naar de kleine burgerij, die zich ook door woekeren trachtte te verrijken. Zij tastte ook het zogenaamde intellectueel deel van de bevolking aan. Deze laatsten waren de gemeensten. Om hun positie te kunnen waarborgen begonnen ze één voor één, bedekt of niet, met de vijand te heulen.

Onder de bedienden, die zich boven de arbeidersstand verheven achtten, werden openlijk de successen van de vijand besproken en goedgekeurd. Ze waren zo dwaas dat ze niet anders geloofden dan wat de gazetten hen voor waarheid verkondigden. Het was voor hen een uitgemaakte zaak; de Duitsers winnen de oorlog. Wee hen die wat anders, maar dan zeker minder ongerijmd, vertelden.

De Duitsers waren hun nieuwe meesters en zij kwamen naar kantoor met hun bijbels in hun boekentas: Brüsseler Zeitung, Völkischer Beobachter, Signal, Volk en Staat. Bij het geringste of

gefingeerde succes van de Nazilegers vonden ze het nodig om dat, aan de hand van hun gazet, te verkondigen. De sukkelaars, die in de uiteindelijke overwinning van de geallieerde legers bleven geloven, werden bespot en belachelijk gemaakt. De voorzichtigen knikten instemmend en lieten hen wijselijk maar lasteren. De minder voorzichtigen haalden meewarig hun schouders op en haalden daarmee reeds de haat der anderen op de hals, vergezeld van bedekte of openlijke bedreigingen. De onvoorzichtigen hadden met hen hoogoplopende discussies en begonnen in hun verontwaardiging ook al te spreken van: "Wacht maar...". Op ons kantoor evengoed als op andere kantoren, bestonden twee door elkaar lopende vijandige kampen en werd de atmosfeer geladen en troebel. Soms kwamen er scheldwoorden aan te pas, waarin de partij die aan de sterkste kant stond, deze van de macht, het brutaalste was. De verklikkers noteerden alles wat tegen de nazigeest gezegd werd in een dagboek. Het was dus niet te verwonderen dat sommigen aangehouden werden en hun naaste vrienden heel wat last hadden. Een vriend van mij werd aangehouden en ik moest, samen met anderen, naar de Gestapo, in de beruchte Delafaillelaan, komen om verhoord te worden. Ik was niet eens verbaasd in een van de Gestapo mannen een vroegere collega van het kantoor te zien. Het verbaasde mij zelfs niet hem een passage uit het notaboek van een verklikker te horen voorlezen. Ik kon ook niet anders dan te bevestigen dat ik Engelsgezind was, maar dat ik zou gezegd hebben dat ze Hitler en al zijn trawanten aan de hoogste boom moesten ophangen, loochende ik. Ik hield voet bij stuk en beweerde dat die onnozelaar, die dat opgeschreven had, een rijkefantasie moest hebben, want dat ik zulke idiote ongerijmdheid nooit zou uitkramen. Bij mezelf wist ik echter dat die onnozelaar alles woordelijk had opgeschreven. Mijn ontkenning werd, samen met mijn bekentenis van mindere ergere dingen, in het proces-verbaal gezet ik tekende met een glimlach, zonder protest. Door mijn vastberadenheid en mede door mijn kennis van de Duitse taal, hetgeen volgens hen op intelligentie duidde, kwam ik er met de schrik vanaf. Op kantoor werden de patroons voorzichtiger tegenover de kleine groep van democraten, die tegen de stroom opvoeren. begeleider. Maar daar ondervond ik nog meer Duits gezindheid en ik lag weldra overhoop met de andere bedienden, die meenden op het goede paard te wedden. Ik werd teruggezonden naar het hoofdkantoor en hield er mij bezig met totaal nutteloze zaken. De werkuren werden fel ingekrompen omdat er geen werk meer was. Dat ging een tijd goed maar dat kon niet blijven duren. Toen er meer en meer arbeiders en bedienden werden opgevorderd voor Duitsland, kwam het zover dat onze fabriek ook aan de beurt was. Ik hoef niet te zeggen wie er allemaal bij de uitverkoren slaven waren. Jaren later na de oorlog, zaten de minst openlijke collaborateurs en profiteurs er nog steeds en gedroegen zich als lammetjes tot ze zich, na verloop van tijd, weer veilig voelden en dubbel verwaand werden, want zij hadden de goede plaatsjes behouden of veroverd. De mannen van de weerstand van het eerste uur, werden uit- of weg gerangeerd of naar de vergetelheid van een zijspoor gezonden. Dat was de wraak van het patronaat na het einde van de kapitalistische alleenheerschappij. In de kantoren van de margarinefabriek verschenen op een kwade dag een paar Duitsers en collaborateurs, die willekeurig??? op de personeelslijst een aantal namen aanstipten. Van iedere fabriek moesten een zeker aantal mannen naar Duitsland. Dat waren de pechvogels, dus daar was ik bij. Prompt vielen er paar in zwijm en die werden direct geschrapt, maar ge moet het maar kunnen! Anderen, de zogenaamde zwartgezinden, begonnen zo haast mogelijk naar hier en daar te lopen... en geraakten er ook van af.

Wij die geen geluk hadden, moesten 's anderendaags naar de "Werbestelle" op de Meir. Daar werden we aangeworven, net of wij waren werkloos, door de mensen van “Focke-Wulf Flugzeugbau G.M.B.H Bremen" die, naar het scheen, goede arbeidskrachten te kort hadden en deze kwamen halen in Antwerpen, zo maar, met contract en vastgesteld salaris, te melden op 15 januari in Flughafen Bremen.

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
15-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bremen

Nu moesten we nog naar de dokter in de kelders van het gebouw. Wij stonden daar te rillen in één lange rij, in adamskostuum en te wachten. Enkele meters van ons stond een rij meisjes eveneens te wachten en te rillen, in eva's-kostuum. Wij waren net vee dat naar de slachtbank gedreven werd. Het onderzoek van de dokter had niet veel om het lijf, gezien ons kostuum, we werden allen goedgekeurd. Nu kwam het onvermijdelijke afscheid en vertrek en een vermoeiende treinreis en een overvolle trein, met onze zware valiezen. In Aken moesten we uitstappen en naar het Arbeitsambt. Gesjouw met valiezen heen en weer, terug naar de trein. In Hannover hetzelfde maar daar was het vervloekte Arbeitsambt heel ver en bergop. Bij het zoeken naar eten leerden we iemand kennen, die ook in Duitsland moest gaan werken maar niet wist waarheen. Toen wij hem zeiden dat we bij Focke-Wulf Bremen waren aangenomen, besliste hij kort en goed mee te gaan. Hij leek wel een verloren hond, die nu een baasje gevonden had. Het was een hele karwei om die zware valiezen weer terug naar station te sjouwen. Sommigen sleepten ze gewoon voort over de gladde sneeuw. Uiteindelijk geraakten we dan toch in Bremen, maar heel laat in de avond. Met begeleiding gingen we op stap door de stikdonkere straten, maar ons logement was gelukkig niet ver, slechts een paar honderd meters. Wij waren niet meer in staat om onze naam te schrijven, gezien de stramheid van onze vingers door het dragen van de valiezen. Wij waren in een groot gebouw aangeland, blijkbaar een hotel, dat er binnenin nogal beschadigd uitzag en we werden met twaalf man op een kamer gebracht, waar houten beddenbakken stonden, twee boven elkaar. Sommigen brachten nog de moed op om beneden in de eetzaal te gaan eten, er was voor ons nog eten klaargemaakt.

's Anderendaags appél op militaire wijze. Dat zag er maar vies uit, maar zo erg was het niet. Het ging er alleen maar om, ons de nodige instructie te geven voor onze aanmelding. Nu waren we voorlopig vrij om onze zaken in orde te brengen en ik begon alvast een brief te schrijven. Die brief zal wel niet mooi geschreven zijn vanwege de stijfheid van mijn vinger's. 'sNamiddags gingen we op stap, zoals men ons gezegd had; tot aan de markt rechtdoor en daar tram 5 nemen, naar Flughafen, dat aan de overkant van de Weser gelegen is. Wij namen onze verloren hond mee, die prompt werd aangenomen als bediende op de Ma-Be-Wi (Materiaal-bewirtschaftung) en die voor de eerste maal in zijn leven een kantoor langs binnen ging zien. Hij kon ten andere praktisch niet schrijven, wat ik hem achteraf geleerd heb. Wij werden ingedeeld in het Betriebssbüro (BB). Die kantoren en een gedeelte van het bedrijf waren in Werk Hasted, in de voorstad Sebaldsbrück.

De volgende morgen, heel vroeg, om zeven uur, in een volledige duisternis kwamen wij daar aan, werden ons kantoor aangewezen en de ledige stoel, die blijkbaar op ons te wachten stond.

De Duitse collega's, die helemaal niet verwonderd keken, stelden zichzelf voor. Er waren ook al een paar Vlamingen, die dit heel luidruchtig deden, doch die wij achterdochtig bekeken,

want dat waren vrijwilligers. Ik vergat op slag al die namen, die heel raar in de oren klonken en die ik achteraf toch zou leren. Eén naam onthield ik: Marianne DIE DOODT. Zonderlinge naam, want dat meisje zag er verdomd springlevend uit en zat recht tegenover Jos. Oscar had ook een heel lief meisje, maar mank, voor zich, die altijd zong van: “Mamatchi, schenk mir ein pferdchen", waar Oscar zo ontroerd door was, dat hij absoluut de tekst van het liedje wou hebben. Ik had minder geluk. Tegenover mij zat: "der alte Edu", die zijn pensioenleeftijd al voorbij was en die ik moest helpen. Dat helpen bleek nogal eenvoudig te zijn. Hij kwam van zijn plaats en rond de tafel gesukkeld, legde een formulier voor mij en wees met een potlood de kolom aan, waar ik wat moest invullen. Hierboven, zei hij, zet ge in cijfers: "acht strich hundert neunzig punkt drei tausend eins und dreizig strich null vier". Ik lapte het hem feilloos en hij was verbaasd over mijn kennis van de Duitse taal. In dit vak schrijft ge: "Schild". Allé vooruit; dacht ik en schreef het in het Vlaams en het was nog juist ook. Hier in dit vak schrijft ge: "Fototechnik-Selbstbezug". Dat was andere koffie, ik had geen flauw idee wat het beduidde. Het lukte dus niet zonder fouten. Hieronder, zei hij, staan allemaal vakken voor de "arbeitsgangen". Bij dit "Schild" is er maar één arbeitsgang, ge vult dus alleen het bovenvak in. Hier links, zet ge: "fünf und vierzig strich null eins" (45-01) en er naast "anfertigen". Hieronder schrijft ge: "über W.A. an H.L.". Dat was allemaal Latijn voor mij, alhoewel ik, naar hij zegde: "alles auf Lateinisch" mocht schrijven. Ik heb er dagen over gedaan om achter de betekenis van die rare letters te komen die gewoon: "über Wahrenannahme an Hauptlagebeduidden. Nu nog hier in de hoek uw "Namenzeichen" zetten en de "Auftrag" is af. Ik heb alles begrepen, zei ik, geef er maar een hele boel. Deze is de enige voor vandaag, zei hij, ons werk is af.

Ik moet toch lichtjes verbaasd hebben gekeken, want hij beloofde mij enige mappen van "Schrauben"

ik die ook zou kunnen maken. En ik die dacht dat ze me uit Antwerpen hadden gehaald om te helpen vliegtuigen te maken. En al die jaren in Duitsland is het, werk bedoel ik. Een job om honderd jaar

bij te worden als de oorlog zo lang duurt en ge geen bom op Uw kop krijgt.

Hier werd geen oorlog gevoerd, alleen "Papierkrieg". Ik leerde al spoedig dat er massa's papieren werden vol geklad om enkele nietige stukjes te maken, kleine onderdelen van een vliegtuig, waarvoor er een paar honderdduizend nodig zijn om één enkel vliegtuig samenstellen. Wat gebeurde er nu met die "Auftrag", die ik ingevuld had met potlood op een blad slecht papier? Eerst moest die in een map gestoken worden. Toen ik hem terugkreeg, was hij netjes getijpt in "Ormig" aniline. Nu ging hij naar de Ormig afdeling, waar vele afdrukmachines met alcohol stonden. Toen kreeg ik de map terug waarin vier exemplaren op dun karton van verschillende kleur, netjes in een omslag staken, samen met de werktekening. Hij was inmiddels naar de "Sepia"-afdeling (planafdruk) geweest. In die sepia afdeling staan grote machines met booglampen, die heen en weer wiegen en een verblindend licht verspreiden. Het stinkt er naar de ammoniak. Ik bekeek het uiteindelijk resultaat van mijn werkstuk eens en zag op de tekening dat het om een klein aluminium plaatje ging, met twee gaatjes erin, waar het woord "Öl" op fotografische wijze was aangebracht. Wat een rompslomp voor niemendal en ik had nog niets gezien... Ik heb nog niet over Flughafen verteld, waar we ons gisteren hebben aangemeld. Vele grote gebouwen en uitgestrekte hangars staan daar om een eindeloze vliegplein.

Vooral "Bau 8" is schoon en modern, met een kantine bijna zo groot als het sportpaleis, luxueus ingericht, met ramen van 10 meter hoog.

Daar tegenover, gescheiden door een prachtig bloemperk, in "Bauzehn", zijn de hoofdkantoren, alles ultra modern en spiksplinternieuw. Maar flughafen is dan ook een "Muster Betrieb". In de loonafdeling staan vele Hollerithmachines (de voorlopers van de computer)- die ik daar, voor het eerst zag. Op het gelijkvloers van dezelfde bouw is een "Dreherei" waar draaibanken op een linoleum vloer staan. Langs één zijde zijn het allemaal winkels, coiffeurs en bars. Ze hebben hier op geen kosten gezien. En zeggen dat al die prachtige gebouwen iedere minuut van de aardbodem kunnen verdwijnen (als de Engelsen willen).

Binnenkort schrijf ik over het prachtige gotische Rathaus, de Domkerk met zijn groen koperen scheve toren, de prachtige met bladgoud versierde Gildenhuizen op de markt, de zonderlinge Bötgerstrasse met zijn Heimatmuseum van oudheidkunde, de Langestrasse met zijn vele hoge, oude pakhuizen. Het Bürgerpark met zijn roodstenen olifant enz...

HOOFSTUK II

EEN WERKDAG IN BREMEN (Uit mijn brieven)

We zijn nu al bijna twee maand in Bremen. Ik heb mij al aan een en ander aangepast en schrijf nu een brief om U een idee te geven van het leven hier.

Ons logement, onze "Unterkunftsheim" zoals ze hier zeggen, is een groot hotel, nogal zwaar beschadigd door bommen en brand. Het heet Europäischer Hof en moet vroeger prachtig geweest zijn. Er is zelfs een grote cinema op het gelijkvloers, die nu nog dagelijks voorstellingen geeft. De dag begint met opstaan om halfzes, snel wassen en aankleden, de trap af naar de grote eetzaal, een stuk brood eten, een tas ersatzkoffie drinken en terug naar boven. Het bed moet nog opgemaakt. Het bed, dat is maar bij manier van spreken: twee houten bakken boven elkaar, met strozak in papierkoord, lakens, dekens en een hoofdkussen, in dons! Ik betrek, samen met Oscar, de gewezen badkamer van een grote slaapkamer met wandschilderingen, waar nu de plaaster afvalt en nog bluswater doorsijpelt. Op die slaapkamer wonen nog tien anderen. De accommodatie is nog in orde; overal centrale verwarming, veel wc's en veel lavabo's met warm en koud water op alle verdiepingen. De bewoners nu, zijn minder in orde: een paar honderd avonturiers en avonturiersters, simpele bedienden en stijve bedienden met hoge kol, bolhoed en pince-nez en "gettekens" over hun schoenen. Deze laatste zijn gewoonlijk de eersten om op het etensoverschot te vliegen. Als ge nu heel proper zijt en u af en toe eens helemaal wilt wassen, wordt dat een rare boel met al die vrouwen in dezelfde wasgelegenheid, maar, à la guerre comme à la guerre. Om twintig na zes gaan we op stap tot aan de markt, langs het mooie Hilton hotel, dat nog niet gebombardeerd is, voorbij "Am Wall", langs de Sögestrasse met zijn vele mooie winkels en Karstadt. "Am Wall" is de boulevard met zijn parken en vijvers en was vroeger een deel van de stadsvestingen. De overkant heet trouwens "Contre Escarpe". De Sögestrasse, nu een mondaine winkelstraat, was eertijds, een paar honderd jaar geleden, de weg waarlangs zeugen naar de weiden buiten de stad gedreven werden. Op het dak van het grote warenhuis Karstadt hebben ze een groot pannendak gelegd in verschillende vormen en kleuren om aan de Engelsen te doen geloven dat het gewone huizen zijn, precies of die daar naar kijken als ze hun bommen laten vallen. Om dezelfde reden ligt dwars over het station een brede straat in zeildoek, met nagemaakte lantaarns erop en is de vijver van het Bürgerpark bedekt met een groot camouflagenet, terwijl een eind verder een zeildoeken namaakvijver ligt. We komen op de markt, waar een massa volk naar de tram staat te wachten en wij drukken er ons tussen, tegen een hoop metselwerk die daar in de weg staat. Naar het schijnt zit daar de Roland in, de Brabo van Bremen. Daar komt tram 2, bomvol natuurlijk. Wij worstelen ons ertussenin en geraken zelfs binnen, waar ge gewoon stikt van de rook van tabak-ersatz. "Noch jemand ohne Fahrtausweis"; dat is de Schafferin, een lange blonde of dikke zwarte. Het zijn meestal piepjonge meisjes... of ook 60 jaar. We hebben vlug geleerd wat "Graadoet" (gerade aus) en "Umsteigen" betekent, wat het wil zeggen als ze roepen "noch jemand ohne" of "noch jemand einjestich" (eingestiegen), wat een Heft is enz...... De tram, heel modern, rijdt geruisloos en snel, ook in de bochten. Er hangen overal riemen, waar iedereen zich aan vasthoudt anders ligt de hele massa omver. Wij houden ons goed vast en komen ongedeerd in Hastedt, in de Föhrenstrasse aan. We worden eruit geperst en mengen ons tussen een talrijke en haastige menigte, want 's morgens is iedereen haastig om niet te laat te komen. Aan de poort moet ge Uw "Ausweis" laten zien of ge kunt er niet in of uit. Ausweis is hier aan de orde van de dag, Overal moet ge dat ding laten zien. Het is in aluminium en onze foto zit erin. De meesten hebben er een echte boeventronie op, ik heb precies een engelengezicht. We zijn binnen en gaan de trap op naar onze afdeling. Zodra de bel gaat, worden zij, de Duitsers, heel rustig en hun haast vergaat in loomheid. Ze melken de dag tot de bel weer gaat voor het middageten. Wij, de Vlamingen, staan hier aangeschreven als harde werkers. Zijzelf, de mensen van hier, doen wel heel druk, ze mishandelen de vele telefoons en roepen naar elkaar over iets dat ze niet kunnen vinden of over iets dat niet in orde is, wat veel voorvalt.

Ze roepen b.v. iets over acht streep tweehonderd punt twaalfhonderd zes en dertig streep eenentwintig nul vier (8/200.1236/2104). Dat kan wel een vijsje zijn met een zeskantige kop.

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
17-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bremen

In het kantoor hangen ook luidsprekers, waardoor ge b.v. 's avonds hoort roepen "Achtung verdunkeln!" Dan moeten de zwart-papieren stores afgelaten worden en 's morgens terug opgetrokken, als er omgeroepen wordt: "Achtung, die Verdunkelung ist beendet!" Om halfnegen is er Kaffeepauze tot tien voor negen. Dan gaat de drukte verder tot halfeen wanneer de bestorming van de kantine begint, twee blokken verder. In zeer lange rijen wordt dan aangeschoven, in weer en wind, om een teljoor met weinig aardappels en veel "Steckrüben" (koolraap), waarmee ge dan tussen al die tafels Uw plaats opzoekt, waar ge dan juist op tijd aankomt om te zien dat een ander Uw plaats inneemt. Soms zitten we tegenover een Duitse arbeider, die er "etwas komisch" uitziet, met zijn blauwe ogen in een zeemansgezicht en die telkens op het eten reclameert. Met zijn hoofd in richting van de marsmuziek uitbrakende luidsprekers wijzend, zegt hij: "In Deutschland viel Musik, wenig essen, in Rusland wenig Musik, viel Essen". Om één uur begint het drukke nietsdoen opnieuw. Ik zit met mijn gezicht naar de muur, waar een landkaart van Rusland en een afbeelding van een een kalender hangt, met een prachtig landschap op, gelijkend op een zicht van de vaart van Damme. Daar zit ik soms lang naar te staren en te dromen van deze prachtige zomerse natuur, nu het stilaan lente wordt. Ik doe dan ook maar weinig en dat vinden de Duitsers nog te veel die op verre na ons tempo niet gewoon zijn, alhoewel wij het onze zo goed mogelijk aan het hunne aanpassen. Ik heb ook een paar dagen overgewerkt voor de voorbereiding van onze verhuis naar Sorau. Ik heb die ersatz kantoorratten van hier helemaal ondersteboven gewerkt en de tijd ging snel voorbij. En dan noemden ze mij nog wel "Die Ruhige" (de stille). Ik had een elektrisch rekenmachientje gekregen, een echt wonderding. De Duitsers kregen het allemaal op hun zenuwen van de snelheid waarmee ik dat ding liet draaien. Dat machientje was echter niet op Vlaamse snelheid berekend en blokkeerde, twee dagen in reparatie.

Och, de Duitsers zijn wel gemoedelijke mensen tegenover ons, maar ze aanzien ons toch als onderkruipers. Als we hen uitleggen, dat we werden, zeggen ze dat we hen de oorlog maar niet hadden moeten verklaren. Verder zijn ze brave mensen, een beetje simpel van geest misschien. Eindelijk is het twintig na vier. De meesten zijn weer springlevend geworden en vluchten de trap op, de trap af, de poort uit en naar de tram. Een gedeelte van de bedienden wil echter nog meer doen en blijft wachten op de bel van zeven uur. Dat heet dan overuren maken. Wij geraken op de tram. Het is die dikke zwarte Schaffnerin. "Wer sind denn hier die Schwarzfahrer?" Mens maak U niet dik, ge zijt al dik genoeg! Ze beziet ons met een kwade blik, want dat had ze zeker verstaan. Ons Antwerps verschilt niet zoveel van het Bremers Platt-Dutsk. We zijn weldra op de markt en kijken even in Karstadt binnen, waar een grote drukte heerst. In lange rijen staan ze aan te schuiven voor: ... toespelden en kammen. Ik zal toch eens binnen moeten voor papieren kragen, de zogenaamde Pappkragen, maar het zal voor een andere keer zijn. In het hotel, pardon, "Unterkunftsheim" even in het kastje van kamer 74 gekeken of er geen brief of een pakje voor mij in ligt en dan ga ik de trap op naar onze kamer. Ik trek mijn kast open, waar ik niets moet uit hebben, maar het is zo mijn gewoonte en Uw foto hangt erin. Ik heb die foto eens naar kantoor meegenomen en aan de oude "Edu" laten zien. Zijn commentaar was: "Ein schönes Bild, ein schönes Mädel, mit dunkele Augen und ein Mund zum küssen". Ik doe de kast terug toe en ga beneden in de eetzaal kijken of ze al eten geven. Dan moet het nog redelijk zijn of ik moet toch in mijn kast zijn, want daar ligt de sterke magneet in die mij aantrekt: brood! Na het eten terug naar de kamer, waar anders naar toe? En wachten tot het tijd is om te slapen, afgewisseld met brieven schrijven, toch aan mijn brood zitten, of kletsen met de anderen over allerlei onzin.

Plots sirenegeloei! Nu is het grote verhuis, alleman vlucht met hebben en houden, de trap af de kelder in, tot een langgerekt gehuil ons terug naar boven roept.

Dat gebeurt wel meer als we te bed liggen of allang zouden moeten liggen, dat heeft dan klerenmishandeling tot gevolg en hele reeksen verwensingen en godslasteringen. Hoe kunt ge U daar nog lastig in maken? Het is nog maar vierendertig keer 's nachts voorgevallen en dan telkens voor een drietal uren!

Slaapwel!

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

"MARSCHBEFEHL" (Uit mijn brieven).

Wij hebben ons "Marschbefehl" op zak, dat wil zeggen: we gaan verhuizen met het hele bedrijf.

Wij verlaten Bremen, waar het voortdurende gehuil van de sirenes ons belet te werken en te slapen, waar de lucht verduisterd is door "Nebelwerfer" en door "Sperrballone".

We gaan naar een gezondere streek, in de "Lausitz", naar Sorau (5) (spreek uit zorauw), waar we gaan proberen vliegtuigen ineen te knutselen.

Met dit doel voor ogen rijden wij in vliegende vaart, of beter gezegd rijdt de trein in vliegende vaart, naar Berlijn toe. Die stad heeft geen belang voor ons, want we gaan verder: naar Sorau, ons rustig vakantieverblijf.

Daar is reeds de wereldstad. De typische Duitse vierkante huizen zijn hier nog vierkanter en groter; groter vierkanten. We moeten uitstappen in "Lehrter Bahnhof" en op de "S-Bahn" (Stadt-bahn of Schnellbahn) overstappen. Zulk overstappen gebeurt steeds met de echte Duitse opeenhoping van volk. Met de S-bahn moesten wij tot aan het station "Schöneweide".

Daar komt een elektrische trein aangedaverd, waar vóór op, zoals bij de tram, "Schöneweide" staat. Iedereen dringt met zware valiezen binnen, waar eigenlijk niemand meer binnen kan. Ik dring en ik dring, tot aan een deur die plots voor mijn neus dichtslaat. De trein raast weg en daar sta ik nu, moederziel alleen, in een onbekend station, in een onbekende stad. Ik had het voorzien, ik had gezien wat er voor op de trein stond en wachtte naar de volgende, die maar niet kwam. Ettelijke treinen zag ik komen en gaan. Ik werd een beetje ongerust en sprak een "rode kepie" aan.

Ge moet de trein nemen waar "Grunau" opstaat zei hij.

Ik had er zo al een paar laten voorbijrijden en kwam dan ook met heel wat vertraging in Schöneweide aan, waar iedereen reeds ongerust stond te wachten en dacht dat ik verloren was. Ik was er nog maar pas, toen onze trein al binnenreed, maar ditmaal kon er niemand meer bij, de trein was eivol. Een Duitse trein, die op Duitse wijze is vol gestampt is dan ook vol. Dat is geen mensenwerk, dat is inpakkunst. Die mensen gaan zeker ook naar ergens waar het vredig is en minder lawaaierig, net als wij.

De trein is voor onze ogen niet opengebarsten, maar hij is zonder ons vertrokken en wat daarna gebeurde, komt wel in de gazet.

Wij nemen de trein terug naar "Görlitzer - Bahnhof". De volgende trein werd daar gevormd, dus daar moesten we er wel op geraken. Dat is ons ook gelukt, natuurlijk een paar uur later en we kwamen in stikdonkere nacht in Sorau aan.

Daar staat een gids te roepen: "Focke-Wulf" langs hier, "Flughafen" aansluiten!

Door onze gids begeleid liepen we toch nog verloren in deze godvergeten stad, in het duister, maar we kwamen uiteindelijk toch in ons "Lager" of barakkenkamp aan.

In de verte dondert het verdacht (6), maar het onweer is ver. Wij slapen dan ook rustig in onze onder en boven bedden op matrassen met houtschafelingen gevuld, merk "Pitchpine"

De dag breekt aan, de eerste in ons nieuw kuuroord. Nog vele dagen komen en zullen gaan in dit "Eldorado" ver van het oorlogsrumoer. Zo dachten wij tenminste.

De eerste dag was een zondag, ook een zonnige dag. Zonnige dagen ziet men aan de zon, zondagen aan de kalender, niet aan de arbeid, want er wordt op deze dagen gewerkt alsof het vulgaire werkdagen zijn.

We gingen op stap naar de fabriek die aan de andere kant van de stad staat. Het eerste dat opviel, was dat deze fabriek geen jaar te vroeg in gebruik was genomen. Hadden ze er nog een jaar mee gewacht, ze zou vanzelf in elkaar gestort zijn. Nu was ze zo goed opgekalefaterd, dat ze in die zin niet meer gevaarlijk was. Ze zal niet meer op onze kop vallen, we kunnen hoogstens nog de benen en onze nek breken over alle mogelijke rommel en op de voorwereldlijke bestrating... (7)

Eén Dag "Zorauw!" (Uit mijn brieven).

Hoe verloopt eigenlijk kantoorwerk in een vreemd land, in een vreemde taal?

Dat is tamelijk eenvoudig, voor velen brengt het geen moeilijkheden mee, vooral als er enkel de gehele dag rekenen bij te pas komt. Maar ik werk op de Norm afdeling waar allerlei rommel wordt opgeknapt, die niet door de afdelingen van de Series wordt gedaan. Al wat door onze afdeling gaat, is iets speciaals of komt weinig voor. Dan komen ze ook nog de hele dag om iets dat zoek is, of waar ze niet wijs uit worden, of wat niet in orde is. Het merendeel van wat ze vragen kan ik ook niet oplossen.

Ik weet meestal niet wat ze eigenlijk willen, ze spreken zulk een rare taal en als ik het toch versta, begrijp ik het niet, want van die techniek versta ik geen snars.

Zo komt er b.v. iemand juist als de chef er niet is. De derde man is in verlof en die vrouw kent er nog minder van dan ikzelf. Ik moet hem dus wel te woord staan.

Hier zie, zegt hij, natuurlijk in het Duits, hier is zoveel meter "Profil" opgegeven van 16 x 4 uit 3115.4 - een en dertig vijftien punt vier - en er staat aangeduid dat die moeten gewalst worden met "Walsenzatz 631". Nu moet ge niet vragen hoe dwaas ik die persoon bekijk. Wat "Profile" zijn kan ik wel denken: een soort U-vormige latten voor het vliegtuiggeraamte, maar dat die moeten gewalst worden, daar heb ik geen flauw benul van. En dan nog op 631, dat is gewoon Latijn voor mij. Later komt de chef en geeft me de nodige uitleg. Het is eenvoudig, zegt hij, ge neemt daar die map, kijkt het metaal na en op die lijst de afmeting en als ze gewalst worden staat het nummer erbij. Dat is dus opgelost, maar de vele volgenden die inlichtingen wensen, vragen weer iets geheel anders, waar ik evenmin iets van af weet. Zo gaat het de hele gehele dag, we brabbelen Duits zo goed we kunnen en staren ons blind op die honderden rare benamingen, die toch in geen enkel woordenboek staan. Nu zijn er ook tal van Vlamingen en Hollanders, waar ge gemakkelijker kunt mee praten in een nieuw soort dieventaal: van die "Auftrag" heb ik niets lopen, die "Stossstangen" komen niet van bij ons en is er reeds in februari "Termin"? Ga eens in de "Schlosserei" kijken of ze al "angefertigt" zijn. Ja, zegt de ander, maar we hebben pas die "Gewindezapfen" binnen en ze moeten klaar zijn, we krijgen het ene "Fernschreiben" na het andere. Ik kan hem niet helpen en zend hem door tot de volgende klant komt, die ook zulke wartaal brabbelt. Zo gaat de dag voorbij in deze toren van Babel, dat Hochhaus (8) heet en eigenlijk gekkenhuis had moeten heten. Ge weet nooit wie ge voor U hebt, welke landsman het is en welke taal hij gaat wauwelen. Zo komt het voor dat ge Uw tong verwringt in Sukkelduits tegen iemand die nog erger sukkelt en achteraf in de Seefhoek of in Bordeaux blijkt thuis te horen.

We beginnen ze toch stilaan te herkennen. Een slordige vent met donker haar is meestal een Fransman, Hollanders zijn gewoonlijk blond en de plezantste zijn... de Belgen. De Polen dragen een kenteken P, de Russen een kenteken OST en dikke sterke krijgsgevangenen in het groen of met Belgische uniformen aan zijn... Russen, met Engelse uniformen zijn het Franse krijgsgevangenen. Maar als algemene regel geldt: bediende of arbeider, die zuur kijkt, is een inlander!

CULINAIRE GENOEGENS (uit mijn brieven).

Hebt ge al eens commiesbrood gegeten? Dat is grijs soldatenbrood in houtzaagsel gerold. Of bruin brood, zuurbrood, dat wordt ge rap gewoon, dat is met zuurdeeg bereid. Maar zwarte zoete pumpernickel is heel lekker, vooral met kwark. Kwark is droge, magere platte kaas, die fluit als ge erin bijt. Dan is er nog brood met kummelzaadjes in. Met kummelzaad zijn ze heel royaal. Ge vindt die overal in het eten, vooral in de witte kool en ze geven een rare smaak aan die groente. Ik heb liever schnapps met kummel en heb dat eens aan tafel gezegd. Toen was er bijna een vechtpartij met de Duitsers. Salade hebt ge natuurlijk al gegeten, maar zeker niet met zoet azijnwater en dan nog bij de soep? En patatten in de pel met pikante saus en koolroulade? Dat is Duits worstenbrood, maar dan zonder brood, alleen wat gehakt in koolbladeren gerold. Weet ge wat er ook lekker uitziet, maar bedrieglijk is? Dat is een teljoor gebakken patatten met een stuk "Sülze"-een soort preskop- erbovenop gelegd. Als ge ermee op Uw plaats komt is de "Sülze" verdwenen, in saus veranderd.

Maar "Kartoffelklöse" moet ge eens eten, ze gelijken op Boules de l'Yser, maar uit patatten gemaakt. Ge moet er echt mee oppassen, ze blijven aan Uw tanden plakken.

Puree kent ge ook, maar kent ge ook koolraappuree of puree van peeën en bieten? Niet proberen, het smaakt en voedt niet.

Maar in soepen zijn ze hier meesters, al zijn ze dikwijls tijdens een zware regenbui bereid. De meest toegepaste varianten zijn: Westwalsoep (oninneembaar), zurkelsoep (puur azijn), vogelzaadsoep (met alle mogelijke soorten zaadjes in), zoete soep (met krieken en/of beziën in), overschotsoep (geen uitleg bij nodig, wel veel water) en tenslotte de fameuze "Eintopf" met zijn oneindige varianten van hutsepot, waar alles in gedaan wordt, behalve vlees. In vleesgerechten zijn ze hier niet sterk en daarom gebruiken ze het zeer weinig en altijd varkensvlees. Hiervan vind ik de worst nog het lekkerst, daar is tenminste geen groente in, wel meel. Maar die krijgen we alleen maar op feestdagen. Overheersend zijn de "Steckrüben", de koolrapen, die meestal de patatten vervangen.

Of ze ook voorgerechten kunnen maken, weet ik niet. Die dingen zijn afgeschaft wegens de oorlog, maar nagerecht niet! Want dat is heel eenvoudig te maken. Ge neemt een geel gekleurd poeder en water en kookt het en ge hebt pudding (formule: niks + niks = pudding). Ge giet dat in grote platte schalen, snijdt het na afkoeling in vierkantjes, schikt die op schoteltjes en giet er zoet frambozesap over. De bereiding hiervan is ongeveer dezelfde (formule: niks + niks = frambozesap). Ge kunt de bewerking ook andersom doen, maar dan hebt ge roze pudding met gele saus.

De bereiding van verschillende varianten van pap is nauw verwant aan die van pudding, behalve als er stukjes "Schwettchen"- pruimen - in zijn of stukjes "Kurbis"- pompoen.

Zoals ge ziet worden we zeer verwend en toch gaat nog een gedeelte van alles; soep, koolraap en pudding in de afvalemmers aan het eind van iedere tafel. Dat dient dan voor de dagelijkse sprintoefening van de Badoglio's, die geniepig de trap op sluipen, rap een blikken schotel vol uit zo'n emmer scheppen en er mee weg sprinten. Aan de deur komen ze dan onvermijdelijk de Werkschutz tegen, die dan een flinke trap onder de kom geeft, zodat ze de hele inhoud in hun gezicht krijgen. De slimsten onder hen doen dat niet, maar wachten tot het overschot buiten in kuipen voor de varkens is gestort en diepen daar de brokken uit en stoppen die in hun vest- of broekzakken.

Dan gebeurt het wel dat de Werkschutz een trap onder hun achterste geeft, zodat ze kopje onder gaan in de kuip. Maar "Ordnung muss sein!"

Dat alles behoort echter niet meer bij onze culinaire genoegens en het zijn tenslotte maar "Badoglio's".

EEN DAG OP KANTOOR (uit mijn brieven).

Ge vraagt me om over mijn werk, mijn omgang met de collega's op kantoor te schrijven. Maar eerst wat over mijzelf.

Mijn gezondheid is prima, mijn "snotvalling" is helemaal gedaan. Ik loop al veertien dagen met dezelfde zakdoek in mijn zak en vuil dat hij is,... maar droog.

Die pijn aan mijn voeten kwam door een defect aan mijn schoenen, waar het lang ongebruikt staan schuld aan had. Ze waren aan de hielen te hard geworden en met bulten. Ik heb dat verholpen door de binnenzool aan de hiel gewoon kapot te snijden en te slaan, tot hij terug effen was. In het gat heb ik dan een stuk karton genageld en nu gaat het goed.

Mijn ander paar, de beste, spaar ik liever en daarbij is de gummizool op de rechterschoen zo stom genageld dat hij blaast. Van voor is de tip afgesleten en open, zodat er bij iedere stap, bij droog weder, een fonteintje stof uitkomt. Daar kunnen mijn ogen en mijn zenuwen niet tegen en ook mijn broek en mijn benen niet. Die worden zwart na een korte wandeling.

En nu over het kantoor, waar de tijd, zoals alle dagen langzaam voorbij kruipt. Het weer is betrokken en het is morgen Pasen. Zou die halve Paasdag weeral verloren zijn?

Hier op ons kantoor geven ze allemaal volle gas omdat het Pasen is en dubbel loon. Op de andere kantoren zal het wel hetzelfde zijn. Hiernaast in de schrijfmachinekamer hoor ik warempel tikken, maar dat stoort mijn achtbare collega's niet in hun rust. Ik bedoel deze die er zijn: vier Belgen, twee Hollanders, vijf Duitsers waaronder één vrouw. Ze heeft vandaag (volgens mijn notities) haar 17 kleed aan, een goed half dozijn bloezen niet meegerekend. Nu is ze op haar paasbest, denk ik, in doorschijnende zijde, gekleurd en gebloemd als behangpapier... Brr... Er ontbreken nu nog de chef, acht man en twee vrouwen, de anderen geven hun "Totalen Kriegeinsatz".

Eén zit te zingen van "Es geht alles vorüber,..." met zulk enthousiasme, dat de anderen moeten vechten tegen de slaap, als ze niet hun ogen open hielden om te proberen door de kleren van het meisje te kijken, dat zichzelf nu buitengewoon interessant vind.

Plotseling laait de discussie hoog op, een storm in een glas water. Niet over de frontberichten en zeker niet over de drukke werkzaamheden, maar de inboorlingen die ook in de kantine hun weeknorm krijgen (Kaltverpflegung) zijn er achter gekomen dat wij precies hetzelfde gekregen hebben als zij, plus één ei!

Maar zij kregen wijn en cognac en wij niet en dat vinden wij heel normaal. Maar we gunnen hun dat, zij ons niet. Zij likkebaarden al dat ze zich vanavond eens lekker gaan bezuipen.

Ik heb, geloof ik, nog helemaal niet over die dame geschreven, die naast mij zit. Vandaag is ze er toevallig niet en kan ik roddelen. In Bremen had ik een bejaarde vrouw naast mij, hardhorig, scheel met gezwollen benen en moeilijk van aannemen. Wat wilt ge, als ze van een wasvrouw ineens een kantoorbediende maken. Nu heb ik er een van de stad hier, 40 jaar, haar man in Frankrijk, van goede stand, te laat gekomen toen de nette gezichten werden uitgedeeld en een tong die nooit stilstaat. Zij kraamt dezelfde onzin uit als ieder Duitser, man, vrouw, kind, grijsaard of zuigeling die de gazet leest. Zoals b.v. dat de Engelsen alleen negers voorop zenden, die u naakt, van uit de bomen op de rug springen. Als ge nu vertelt dat de zwarten koloniale troepen zijn van de Fransen, niet van de Engelsen, dat ze Franse uniformen en helmen dragen en niet naakt lopen, dan bezien ze u of ge plotseling zot zijt geworden.

In Geel gaat dat ook zo denk ik dan. Braaf zijn die mensen wel, zo braaf dat ze volgens het woord van het evangelie in de hemel komen: zalig zijn de eenvoudigen van geest...

Ge moet wel denken dat ge met dat soort mensen niet over de toestand kunt praten. Moest ge ze horen praten, ge zoudt Uw oren niet geloven, zo onzinnig.

Ik krijg er gewoon buikpijn van en moet tegen mijn eigen schenen stampen, terwijl ik als een sufferd zit ja te knikken. Als ik het al eens waag mijn woordje te plaatsen, in de zin; ... dat het waarschijnlijk niet waar is dat... oh, la, la! Dan loopt het mis, want ze kunnen niet begrijpen dat ik zo dom ben. Feiten tellen niet voor hen, als ze niet in de gazet staan.

Zo heb ik hun eens voorgerekend, aan de hand van de verliezen in het dagelijks wehrmachts-bericht, dat de Russen tot nu toe al meer dan een half miljoen vliegtuigen en driehonderdduizend tanks moeten verloren hebben. Geen land kan zulke hoeveelheden produceren. Ze werden er stil van. De commentaar van Iden was: "Dat geleuf ik nitt".

Ik heb eigenlijk nog maar een klein gedeelte aangeraakt van die kluchtige en toch dramatische onzin, waarmee hier heel de boel samenhangt. De dingen, die door de mensen hier doodernstig worden genomen, zouden iemand, met gezonde hersenen en zin voor humor, onbedaarlijk doen lachen. Maar lachen mag niet, het is Krieg! Het werk wordt dan ook heel ernstig genomen. Ze zitten elkaar in de weg, verslijten hun broek en de uren en rapen marken op. Ze wachten tot er werk komt, geeuwen gewonnen verloren, laten winden dat het knalt, maken ruzie over verlof, zagen over gebrek aan sigaretten en wachten... Het werk komt niet, het is tien voor zeven geworden.

Ik zat gisteren tot over mijn oren in het werk, ingewikkeld werk, waarover ze mij veel te weinig hadden ingelicht om het alleen op te knappen. Niemand wou mij inlichtingen geven. Ze zegden dat ze het ook niet kenden en rustten voort. Ze zouden zich eens moe kunnen maken en ze weten dat ze van mij toch geen tabak krijgen. Een van hen moet toch aan de chef verteld hebben dat ik dikwijls notities in een notaboek maak. Toen ik het voorgaande had genoteerd, voelde ik de adem van de chef in mijn nek. Hij nam mijn notitieboekje, bladerde er eens door en wou het ook eens lezen.

Ik kon natuurlijk niet weigeren. Ik was toch overtuigd dat hij mijn Vlaams gekribbel niet kon lezen. Daarna hoorde ik een van de inboorlingen aan hem vragen: "Was stekt denn drin, Karl? - Was drin stekt? Dass hier überhaupt nicht gearbeitet wird!"; antwoordde hij kwaad. Ik heb nooit geweten op wie hij nu kwaad was, want achteraf gaf hij mijn notitieboekje, zonder commentaar, terug.

Een woordje uitleg:

Reeds lang liep ik rond met het idee de geschriften van mijn vader in een meer moderne vorm vast te leggen. Weliswaar had hij zijn geschriften gebundeld, maar een buitenstaander zou ze niet-chronologisch of verward kunnen vinden. Wij kenden deze verhalen, dikwijls verteld in familiekring, maar een vreemde zou gemakkelijk verkeerde conclusies kunnen trekken of de hele zaak afdoen als onbenullig en niet ter zake doende.

Ook bestond bij mij de vrees dat de mensen die in die oorlog gevochten hebben, zouden denken dat mijn vader kleinerend over hen deed, alsof hun bijdrage te verwaarlozen was en hij de enige was die het zo moeilijk had. Het tegendeel is waar! De geschriften van mijn vader gaan veel verder: ze zijn een uitdrukking van gevoelens, diepe emoties, die velen moeten hebben ervaren. Ze zijn een spiegel van die tijd, waar wij - die zulke zaken niet hebben meegemaakt - onszelf kunnen zien in een dergelijke situatie. Zo moet men ook de kaft van het boek zien. De mens, heel alleen, in de storm van de oorlog, maar ook de storm van de misverstanden, onzinnige leuzen en corruptie, verkeerd begrepen ideologieën en vooral van misleide brave (en domme) mensen. Dat deze wijsheid enkel voorkomt na een of meer bommenregens en langdurige ontberingen, moet ons er toe brengen een beetje meer en langer na te denken, voordat wij ons achter een beweging of politiek ideaal stellen. Dat en de problemen waarmee wij momenteel in België te maken hebben, maken zijn geschriften actueel.

Soms is het nodig de dingen eens op een heel andere wijze dan gewoonlijk te verwoorden, dit kan het inzicht zeer bevorderen.

Mijn vader nam me mee naar Duitsland (1965) en wij bezochten de boerderij en de familie waar hij krijgsgevangen was, we gingen naar Bremen en ik leerde toch iets van de Duitse mentaliteit.

Bovendien zag ik ook de omgeving en de natuur, leerde de Duitse keuken kennen en ook Albert Drewes, die inderdaad een zeer speciaal iemand was.

Later echter, toen mijn vader al gestorven was en ik hem dus niets meer kon vragen, begonnen de moeilijkheden met het "boek". Van zodra de handeling de Duitse grens overstak naar wat nu Polen is, werd alles duister. Inderdaad in alle geschriften werden de Duitse benamingen van steden, dorpen, fabrieken enzovoort gebruikt. Alle kaarten van die omgeving vertoonden echter de Poolse benamingen.

Toen kwam het toeval te hulp! Ik leerde een Pool kennen, die we W.W. zullen noemen en van zodra dat hij (en zijn vader) genoeg Antwerps verstonden bleek, dat hij afkomstig was van ZARY, of SORAU; de plaats waar de gekende FOCKE-WULF vliegtuigen werden gebouwd. (Hier moest mijn vader lange tijd werken. Hij vertelde veel over deze tijd.)

Dit toeval vierden we later met uitbundige hoeveelheden Vodka.

Iedereen herinnerde zich daar de Duitse bezetting zeer wel. De ouderen vertelden in detail hoe van de ene op de andere dag in de school Duits gesproken werd (met het pistool op de lessenaar van de onderwijzer). Zelfs een groot gedeelte van de plaatsaanduidingen konden zij moeiteloos aanwijzen.

Tot mijn grote spijt bleven er echter enorme hiaten in het relaas. Tot bij de derde reis naar Polen waar we verbleven bij W.W. en een zeer vriendelijke en bereidwillige politieofficier, ons dat bracht waar we al zo lang achter zochten; een kaart van de omgeving met de Duitse benamingen.

Mijn vriend spaarde moeite noch tijd en gidste ons langs dorpen en steden, spoorwegstations en wegen, zodanig dat we op den duur meer vonden dan hij zelf wist of vermoedde, daarbij geholpen door een lid van de brandwacht (ZARY is omgeven door bossen en wouden). Ze zijn heel vriendelijk en gedienstig de Polen, het probleem is dat ze Pools spreken wat voor mij even onverstaanbaar is als voor mijn vader. Gelukkig eten ze graag en veel (het zit in de familie, denk ik) en drinken ze Vodka wat al evenmin een probleem vormt.

Verder bezochten we nog het beroemde kamp van de Engelsen;

STALAG LUFT III en STALAG VIII C; zie ook de "Big Escape"; net voorbij SAGAN of ZAGAN, ook OSWIECIM (Auswitz) en de beroemde zoutmijnen waarover ik U later zal vertellen.

Waarom vertel ik U dit, wat toch zo weinig met mijn vader te maken heeft. Het is namelijk zo dat de Polen graag al wat van een bezetter afkomstig is willen vergeten. Bij hen is dat nog niet zó lang geleden. Tegelijkertijd beseffen zij echter dat dit alles een onderdeel van hun geschiedenis vormt dat niet vergeten mag worden. En inderdaad; kleine lokale musea werden opgericht, dikwijls zeer modern ingericht met foto's en manuscripten. Dat de Duitse toeristenstroom hieraan niet vreemd is, maakt alles nog veel meer menselijk. Men zal dan ook niet langer de nadruk leggen op de gruwelijkheden, maar men gaat de feiten evenmin uit de weg. Zij richten zich naar de toekomst en naar het Westen (wat dit idee inhoudt, laat ik aan Uw begripsvermogen over, na lectuur van het "boek").

De titel van het boek: "Mijn oorlog" moet in één adem gelezen worden met de ondertitel: " lotgevallen van een pechvogel".

Mijn vader compileerde dit werk in de jaren zestig, toen een golf van optimisme over het westen ging, tezamen met de diepe ondertoon van de dreiging van de koude oorlog. Het was niet langer mogelijk in heroïsche termen te schrijven, noch was het mogelijk alles in het volkomen belachelijke te trekken. Daarom dank ik ook mijn moeder, die me volledige inzage gaf in de brieven van haar man, nog met de blauwe strepen van de censuur. Uit de privé sfeer gelicht, konden enkel deze brieven, licht werpen op wat toen werkelijk was. Zij waren geschreven in de wetenschap dat er steeds iemand meelas (censuur) en toch staan ze vol met die details die alleen een allernaaste kan begrijpen.

Toch was er nog iets anders noodzakelijk; de persoonlijke ervaring. Daarom volgt hier een uittreksel uit het verslag van mijn reis naar Polen in 93:

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-10-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zary

Onze vriend W. woont in een klein plaatsje ten zuiden van ZARY.

Onze eerste indruk is dat alles er nog uitziet zoals bij ons kort na de oorlog. Zeker wat betreft de huizen is dat zo, maar bij nader toekijken zien we overal satelliet-antennes aan de gevels bevestigd. Elektriciteit is er overal maar aangesloten op de wijze van vijftig jaar terug. Er is ook gas, een heel moderne pipeline, maar nog niet aangesloten. Er wordt dus nog gestookt met kolen, maar vooral nog met hout. In de winkels, die wij ons voorstellen zoals de winkels uit het Oostblok, is nu wel alles te krijgen maar niet altijd te betalen. Voor een normaal inkomen swingen de prijzen inderdaad de pan uit. Voor ons zijn ze belachelijk laag. Enkele inkopen: vodka, sigaretten, een geschenk en het bedrag is gelijk aan het gemiddeld maandloon van de Pool.

Wij moesten natuurlijk naar FLUGHAFEN, waar mijn vader in de barakken van de fabriek van FOCKE-WULF sliep. Het plein ligt er nog maar van de barakken en van de fabriek is alleen nog wat puin te zien. (In 96 werd er een nieuwe zogenaamde zwarte markt geopend).

Een groot gedeelte van de bomen voor flughafen is weg en de anderen zijn uitgegroeid tot een echt bos. Het is dus mogelijk dat we enkele van de gebouwen gemist hebben bij onze speurtocht. Ook de Russen hebben zich niet onbetuigd gelaten bij het vernielen van de installaties en hebben er daarna nog andere fabrieken op neergezet, die intussen ook al tot stof en as zijn gedegradeerd.

Grote militaire complexen zijn overal, tanks en rakettroepen, enorme oefenterreinen. Men ziet overal Poolse soldaten en soms een enkele Rus. Men ziet echter duidelijk dat het leger de zaak rustig opvat. De tanks zijn van de straten verdwenen en de kilometergrote terreinen worden vooral gebruikt om bosbessen te plukken en paddenstoelen te verzamelen. Iedereen is er overtuigd tegenstander van hard werken, zeker wanneer dit voor een ander moet geschieden.

Dit valt vooral op als men de "autostrades" bekijkt, dat is een verzameling putten en bulten. Overal wordt er gewerkt, maar dan langzaam. Misschien is het de enorme uitgestrektheid van het land dat dit effect veroorzaakt. Er is 25000 km wegbedekking te vernieuwen. De Polen zijn dan ook van plan te laten betalen voor het gebruik van de autostrades. De Poolse markt, met permanente stalletjes was heel pittoresk, maar toen begon het te regenen, zodat we naar de auto zijn gevlucht en de rest van de middag bij W. in het zonnetje vodka hebben gedronken en... GOLOMBKI "spreek uit: Gowombki" (9) hebben gegeten tot we niet meer konden. De klassieke Poolse aanleiding om dit 's avonds nog eens ferm over te doen. Wanneer dit begon te vervelen werd het kampvuur aangestoken en worst gebraden met rode bietensoep (Barszcz) en... vodka natuurlijk.

Bij een bezoek in ZARY hebben we ook met grote waarschijnlijkheid de cinema teruggevonden die mijn vader in die tijd bezocht en bij het buitenkomen in het duister (er mocht geen licht gemaakt worden) tegen een boom liep, verward "Verzeihung" mompelde en verder sukkelde, argwanend nagekeken door een van de Luftschutz, die wel met een zaklamp mocht schijnen.

Ook in Zagan zijn we geweest, maar buiten enkele mooie gebouwen is het er doods.

De prachtige middeleeuwse bibliotheek konden we niet bezoeken want de zoldering stond op instorten. Het eveneens prachtige kasteel staat er nog, maar de inboedel is volledig verdwenen.

Wel hebben we het monument en de tentoonstelling bezocht op de plaats waar STALAG LUFT III en STALAG VIII C zijn geweest. Waar ze die tunnel onder de neus van de Duitsers hebben gegraven. Het kamp zelf werd door de Russen volkomen vernietigd.

Een volgende uitstap was andere koffie, dat was een 500 km verder naar KRAKOW. Een hele toer over die autostrades.

Een eerste zijsprong naar OSWIECIM (Auswitz) het kamp dat nog de gruwelen doet vermoeden die er gebeurd zijn, maar naar mijn smaak te mooi is opgekuist. Waren er de ouderen niet die het hebben meegemaakt, de jeugd zal hier niet veel van leren.

Het kamp BIRKENAU dat er vlak naast ligt, is zo goed als volledig verdwenen op een groot monument na.

Ook de film, na het bezoek, doet U raden naar wat er gebeurd is, de echte kampdocumentaires worden niet vertoont. Is het uit piëteit of voor de toeristen (er komen veel Duitsers!)?

Vervolgens naar KRAKOW, waar we zoeken naar een logement dat we vinden in het Motel KRAK. Overal kan hier met de kaart betaald worden, dit is een moderne stad. Het slot op de versterkte heuvel domineert de stad. Hier zijn prachtige dingen te zien. Een wandeling leert ons dat de mentaliteit niet zoveel verschilt van die van het platteland, maar toch; dit is een cultuur- en universiteitsstad. We bezochten ook de beroemde zoutmijnen, niet zo plezant als in Oostenrijk maar wel prachtig, de zalen zijn talrijk en mooi, de galerijen lopen over kilometers.

KOPALNIA SOLI W WIELICZCE

(de zoutmijnen van WIELICZKA) Na de eerste trappen afgedaald te zijn, 64 m diep, brengen de steeds dalende en slingerende galerijen U dieper de mijn in, zaal na zaal uitgesneden in het zout, met prachtige beelden. Een troonzaal gelijkt uit marmer gehouwen! Het sanatorium kunt ge spijtig genoeg niet bezoeken, maar dit is normaal eigenlijk. De speciale lucht doet U gegarandeerd de laatste 25 pakjes sigaretten ophoesten. Na de zalen beginnen de (ondergrondse) musea, hier had ik graag langer gebleven, maar de gidsen hadden het allemaal al gezien.

De werktuigen van de mijn, hier nog opgesteld in hun eigen omgeving zijn een studie waard.

Een mijnlift brengt U terug naar boven, voor de doorsneetoerist een belevenis, zoals ik mij liet ontvallen in de nabijheid van een Pool, die bleek in Essen te wonen, na jarenlang in de Limburgse mijnen te hebben gewerkt.

Buiten, eten we een Hamburger die onder Amerikaanse invloed, maar met Poolse ijver gevuld, toch nog goed smaakt.

Tijdens de terugreis beleven we een Pools onweer om U tegen te zeggen.

  1. Dit zijn de brieven die mijn vader aan mijn moeder schreef; soms bevatten zij tamelijk cryptische opmerkingen, bedoelt om de censuur te ontwijken. Altijd zijn ze tamelijk opgewekt of humoristisch; om het thuisfront niet te verontrusten.

  2. Een bombardement !

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 13/01-19/01 2020
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    Laatste commentaren
  • Sorau (bern wortelboer)
        op Zary
  • Goeden avond (Dirk)
        op Inleiding
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (linecia)
        op Omslag
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom (angelique)
        op Inleiding

  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!