Olieverf door Elsschots kleinzoon : Willem Dolphyn
‘Doodzwijgen zal het beste zijn’, zegt Laarmans in Tsjip over de inhoud van een brief. En zijn vrouw Fine erkent: ‘Ja, zwijgen kan niet verbeterd worden.’
Ook De Ridder kende de kracht van het woord én de macht van stilzwijgen. Als zakenman beoefende hij de topsport van het praten – voor een lijmer is zwijgen uit den boze. Als privé-mens was hij het andere uiterste.
Elsschot was een man van weinig woorden, de huisvader-echtgenoot ook.
‘Stilzwijgendheid is een geweldig wapen’, schrijft Alfons De Ridder aan zijn zoon Walter over ‘de Pool’, Bennek Maniewski, die niets meer van zich laat horen. Dat betekent dat hij evenmin informatie krijgt over zijn eerste kleinzoon Jan Maniewski, alias Tsjip. ‘En zo lang hij dat hanteert komen wij niet verder.’
De passage dient gesitueerd te worden in 1938: na een derde vakantie dat jaar bij zijn vader in Polen, keert de kleine Jan, tegen de afspraak in, niet terug naar België.
Elsschot wist al langer hoe vervelend het kan zijn wanneer iemand geen mond opendoet. In Tsjip beschrijft hij hoe zijn vrouw hem tergt met een absolute stilzwijgendheid, die vreselijk op zijn zenuwen werkt.
De Ridder kent het wapen, hanteert het geregeld zelf. Wanneer zijn vrouw hem berispt omdat hij weer eens te laat is thuisgekomen, zwijgt hij als vermoord.
Als we zijn literaire verwoording in Tsjip mogen geloven, antwoordt hij soms niet omdat hij de moed niet heeft om zijn eigen stem aan te horen.
Er zijn vele soorten van zwijgen bij De Ridder. Een heeft in alle geval te maken met zich terugtrekken. Dat formuleert de Elsschot in De Ridder het krachtigst in de openingsalinea van Het dwaallicht:
Maar eerst nog een krant voor vanavond bij ’t vuur, want als ik niet lees werkt mijn zwijgen verkillend op mijn huisgenoten. Och, ik begrijp dat niets zo drukkend is als de aanwezigheid van een die voor zich uit zit te staren alsof hij alleen was, die nooit een grap vertelt noch iemand op de schouder slaat om hem moed te geven in zijn kwade dagen, die nooit vraagt hoe gaat het, of ben je gelukkig.
Jan De Ridder, zoon: ‘Pa was zwijgzaam. Ik denk dat hij verbitterd of teleurgesteld was. Hij had bovendien die stilte nodig om te schrijven.’
Willem Dolphyn, kleinzoon: ‘Pa hield zijn mond over de hele lijn. Hij lurkte maar aan zijn pijp. Als hij wat zei waren het van die mysterieuze antwoorden: “Ja, als jullie het nog niet weten, hoe zou ik het dan weten.” Zijn antwoorden waren altijd gevat en voor de goede verstaander. Als hij vond dat je ongelijk had, zei hij niet dat je ongelijk had, maar: “Het wordt tijd dat ik ga slapen.” Gesloten als een huis.’
Paul en Alice Claessens, huisvrienden: ‘Hij zei niet veel, maar wat hij zei was ad rem.’
R.F.Lissens, emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde: ‘Hij sprak rustig, egaal, met vaste stem. Hij was blijkbaar niet erg spraakzaam. En met een lichter Antwerps accent dan de taal van zijn praatgrage, geletterde stadsgenoten Baekelmans en Schmook.’
De Ridders zwijgen staat haaks op zijn dagtaak, ‘waar spreken goud betekent en stilte overeenkomt met het naar adem happen van een drenkeling’, zoals hij het ‘lijmen’ beschrijft in het gelijknamige boek. Duidelijke, heldere taal, soms een paar vleiende woorden als aftrap voor het niet te remmen orakel. Want stilte is gevaarlijk.
‘Elsschot was au fond geen orateur’, zegt Willy Clijmans – zoon van Elsschots vriend Fritz Francken -, die de schrijver in 1947 uitnodigde om voor de balie een spreekbeurt te geven over eigen werk. Elsschot opteerde, zoals meestal, voor de letterlijke interpretatie van het woord lezing en las uit eigen werk.
Ook in literaire kringen valt hij op door zijn afwezigheid en stilzwijgen. De schrijver is lid van de Vereniging voor Letterkundigen en van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde, maar hij wil niet meespelen ‘in de poppenkast der literatoren’. Hij is nominatief redactielid van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, zit in de jury van de Kryn-prijs omdat hij het niet kan maken nee te zeggen tegenover Angèle Manteau, maar vooral tegenover de weduwe van Kryn, maar verder: niet of nauwelijks is hij te vinden in de literaire scene.
Wanneer Gerard Walsschap hem vraagt te bevestigen dat dat uit vrije wil is en niet omdat hij zich miskend voelt, antwoordt hij: ‘Al die ruzie, al die herrie waarbij mijn naam gebruikt wordt en die ik niet gevraagd heb, vervelen mij in de hoogste mate want bij dat alles moet ik ten slotte, door mijn eigen stilzwijgendheid, een belachelijke rol spelen.’
Willem Elsschot is een man van weinig woorden. Wat zijn literaire werk betreft, zou je die woorden bij wijze van spreken kunnen tellen. Hij zegt veel, met weinig woorden. Zijn verhalen zijn kort, een uitweider kan hij niet bepaald worden genoemd. Zelfs brieven aan vrienden en geliefden zijn kortregelig, afgemeten, haast zakelijk.
Zijn Amsterdamse vriendin, de journaliste Flora Meyer, verwijt hem verbitterd ‘de kuise kortheid’ van een van zijn brieven. Het is aan haar dat hij met gevoel voor understatement schrijft: ‘Praatziek ben ik trouwens niet.’
Flora Meyer werd door Willem Elsschot meegenomen op een ‘Dwaallicht-wandeling’ door Antwerpen, ten bewijze haar verhaal ‘Wandeling met Willem Elsschot’, verschenen in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 9 april 1955. Van 1948 tot 1955 is er zeker contact geweest, zoals blijkt uit onlangs teruggevonden correspondentie in privé-bezit. Ze heeft het in een brief over ‘de onwettige wandeling’ en neemt het woord passie in de mond.
Flora is ronduit teleurgesteld als de zeer geachte heer De Ridder haar in 1953 een kaartje stuurt. De Ridder zit op dat moment met ‘echtelijke complicaties’ Meyers ‘passie’ lijkt hoe langer hoe meer over te hellen naar sympathie, schrijft ze.
De ‘oude rakker’ had haar wel expliciet gepolst hoe het zat met haar huwelijkse of andere staat. Op 16 juli 1953 antwoordt ze hem, hem wellicht parafraserend:
Ja, ik ben een onbeheerd gebleven juffer, ik heb geen clandestiene man of een echte. Het spijt me oprecht, hoewel de journalisten zeggen dat ik voor zoveel, zes kinderen bijvoorbeeld (het aantal van De Ridder) gespaard ben gebleven.
Ze sluit af met een handdruk en veel gedachten aan hem.
Flora Meyer overlijdt enkele jaren later na Elsschot.
Raymond
(Vrij bewerkt naar ‘Een Man van Woorden” door Martine Cuyt)
|