In een nacht, stikdonker, nergens een lichtpuntje te zien en ik verlangde zo naar een warm vuur, ben ik gegaan, alleen, met mijn ziel onder mijn armen, die ik koesterde als een klein lichtje, amper te zien.
In het donker, ongezien, niemand die mij aansprak, toch voelde ik mij veilig, ging ik met mijn ziel onder mijn armen, die ik koesterde als een klein lichtje, amper te zien.
Die pikdonkere nacht bood mij de kans, daar, diep verborgen - ik kon mezelf niet eens meer zien: geen ander licht wees mij de weg dan mijn ziel, het lichtje dat gloeide in mijn hart.
Dat schijnsel leidde mij, betrouwbaarder dan het volle licht van de zon, midden op de dag, naar de plek waar op mij wachtte van Wie ik zeker kon zijn en waar niemand ooit zou komen. |