Maar jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen (Luc.5.39)
In een viertal hoofdstukjes zal ik iets schrijven over de kerk van deze tijd, zoals die door velen wordt gezien en beoordeeld in Nederland.
I DE KERK IS VERHUISD
Alles wijst erop, dat de kerk er vandaag slechter voorstaat dan vijftig jaar geleden. Toen zat de kerk bij elke gelegenheid stampvol, of het nu een Heilige Mis was, een Lof, een vastenmeditatie, een veertigurengebed of kruiswegoefening. De kerk was duidelijk een volkskerk. Zij vormde een centrale plaats in een dorps- of stadsgemeenschap. De pastoor was naast de burgemeester een belangrijke autoriteit. Vandaag is dat geheel anders. De pastoor is van zijn voetstuk af, het kerkbezoek loopt terug en het geloof lijkt zienderogen weg te kwijnen. Dat zijn tekenen die je kunt waarnemen.
II VAN DE TOP NAAR DE BASIS.
Toch durf ik te beweren dat de kerk er beter voorstaat dan vijftig jaar geleden. Het klinkt haast ongeloofwaardig, tegen de achtergrond van de verschijnselen die ik zojuist heb genoemd. Natuurlijk, de uiterlijke verschijnselen van teruggang zijn duidelijk waar te nemen, maar wat vroeger niet aanwezig was, is nu naar mijn mening duidelijk aan het groeien: een steeds toenemende betrokkenheid van mensen, die het kerkgebeuren mee willen dragen en vorm geven. Je zou het ook anders kunnen zeggen: de kerk is verhuisd van de top naar de basis, het grondvlak. Waar vroeger de kerk uitsluitend gedragen en geleid werd door Paus, Bisschoppen en Priesters, wordt in deze tijd de kerk veel meer in stand gehouden en geleid door mensen, die weliswaar geen priester of bisschop zijn, maar zich WEL bij de kerk betrokken voelen. Wil onze kerk een toekomst hebben, dan zullen er steeds meer mensen moeten komen die zich voor de kerk en haar werk willen inzetten. Dat is geen noodmaatregel omdat er steeds minder priesters zijn, maar het is noodzaak, omdat de kerk thuishoort bij de basis, bij hen die samen als "levende stenen" de plaatselijke geloofsgemeenschap vormen. Het mooiste kerkgebouw heeft geen enkele zin als de mensen die er komen, zelf niet bereid zijn kerk, gemeenschap, volk van God te zijn in het dagelijkse leven, voor elkaar opkomend en elkaar dragend.
III NIEUWE MOGELIJKHEDEN.
De kerk van morgen zal een andere kerk zijn dan die van gisteren, toen er nog volop priesters waren. We kunnen ons blind staren op het feit, dat het priesteraantal afneemt, maar we kunnen ook oog krijgen voor andere mogelijkheden van kerk-zijn, die tot nu toe min of meer verborgen waren. Het dalende priesteraantal kan leiden tot een nieuwe vitaliteit van de plaatselijke kerkgemeenschap. Juist in onze tijd is het besef aan het groeien, dat de opdracht, om Jezus Christus aanwezig te laten zijn in deze wereld, op de eerste plaats aan de kerkgemeenschap als geheel is gegeven. De kerk is als volk Gods uitgeroepen om Jezus' manier van doen, Zijn praktijk van bevrijding en genezing, door te zetten in onze wereld. De liturgie kan ons daartoe bemoedigen en opbeuren. We hebben de bijbelse verhalen als wegwijzers naar het leven. Er is pastoraat: de zorg van allen voor allen, het meeleven van mensen met elkaar, het elkaar bewaren in geloof, ook en juist op de kritieke momenten van het leven. Net zoals Jezus moet de plaatselijke kerkgemeenschap concreet partij kiezen voor vernederden en onderdrukten. Zo alleen geeft een kerkgemeenschap haar geloof en haar hoop door aan een nieuwe, komende generatie.
IV VEELHEID VAN TAKEN.
Zo valt de ene opdracht van de kerk uiteen in een veelheid van taken, waaraan ieder lid van de gemeenschap , volgens zijn eigen gaven, kan meewerken: in liturgie, in verkondiging, in gemeente-opbouw, in catechese, in apostolaat, in dienstbetoon en diaconie. De tijd dat al deze taken bijna uitsluitend aan de priesters waren voorbehouden, lijkt voorgoed voorbij. De geweldige concentratie van kerkelijke functies in het priesterambt, zoals dat voorheen het geval was, lijkt nu bijna een inperking te worden van Gods vrijheid om mensen tot Zijn boodschappers en medewerkers te maken. In onze tijd krijgen we weer oog voor de geweldige spreiding van taken en gaven, zoals het was in de eerste christengemeenschappen. In deze nieuwe ontwikkeling is de priester veel meer de man van inspiratie en begeleiding, dan dat hij alles zelf moet doen. De leken worden niet meer ingeschakeld bij het werk van de priester, maar omgekeerd, de priester wordt door de leken ingeschakeld bij hun werk. Dat dit groeien naar een nieuwe kerk niet zonder spanningen verloopt, zal voor iedereen duidelijk zijn. Het komt er op aan de spanningen uit te houden. Wie echt door Jezus" Geest bezield wordt, zal niet weglopen, niet capituleren, maar volhouden en volharden.
De kerk moet zich geregeld vernieuwen. Bijkomstige en achterhaalde gewoontes niet aanhouden ten koste van een gezonde aanpassing aan de mensen van nu. Zij moet zich steeds opnieuw de vraag stellen of zij de hele boodschap heeft vertaald en verstaanbaar gemaakt voor de mensen van nu, zodanig dat zij er van en mee kunnen leven. Niemand zet een nieuwe lap in een oud kleed. Jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen !