Voor het begin van een ijsbloem heb je een ouderwets enkelglas raam nodig, een persoon die langere tijd in de buurt van dat raam verblijft en een flinke portie strenge vorst. De adem van de persoon bevat minieme waterdruppeltjes, opgelost in de lucht. Komt deze wasem tegen het koude glas aan, dan bevriest de damp direct en hecht het zich aan het oppervlak. Bevriezend water heeft de eigenschap dat het zeshoekige clusters van enkele moleculen vormt. Op de hoeken zitten de zuurstofmoleculen van het water, aan de vlakke zijkanten zitten de waterstofmoleculen. Aan deze zijkanten(ook wel facetten genoemd), hechten zich nieuwe zeshoeken, die zich weer hechten aan andere zeshoeken, enzovoorts. Zo ontstaan steeds grotere patronen. De vorm van de patronen wordt beïnvloed door vuil op het raam, kleine krasjes, achtergebleven zeepresten, vette vingers en andere extreme factoren. Daarom zie je zelden dezelfde bloemen op verschillende ramen.