Robert heeft al jaren een harde , afstandelijke verhouding met zijn vader. Zij waarderen elkaar wel om hun stoerheid. Maar een hartelijk woord kwam er nooit uit. Van beide kanten niet. Nu is vader ernstig ziek en practisch elke dag luistert Robert naar zijn vader; je kunt hem bijna niet meer verstaan. Vroeger had vader zijn mond vol van psalmen en God dit en God dat. En nu haalt hij enkel herinneringen op over wat hij allemaal in zijn leven gepresteerd heeft. Waar is nu zijn geloof, zijn vertrouwen in die God? Niets, dan af en toe een diepe zucht. En plotseling zegt vader: "En jij jongen, hoe maak jij het eigenlijk?" TRANEN. Voor het eerst een wederzijds ontmoeten. Dit zal Robert nooit meer vergeten. God wordt niet genoemd, is stil aanwezig.
Oude bijbelwoorden, psalmen en vrome liederen hebben toch hun werk gedaan. Ze vormden een humuslaag van vertrouwen; van mildheid en aandacht voor anderen. Daar overheen kwamen dikke puinlagen. Teleurstellingen, eigen fouten, gemiste kansen hebben het gemoed verbitterd. Maar aan het einde van het leven dringt de geest toch door, lankmoedig, mededogend, genegen. Soms is dan een gebaar, een enkele vraag genoeg. Heel concreet. God verschijnt in de milde mist.
|