Mijn reis is nu al begonnen. Nu al dragen de muzen een nieuw lied met hen mee. Nu al verwelkomen zij mij uit een toekomst, en lijken mij te melden op zekere tijd reizen wij met jou mee.
Heden ga ik op weg en in mijn hoofd klinken de stemmen van de muzen. Hun klanken op de stromen van de wind lijken mij te willen zeggen: 'op zekere tijd zijn wij ook jouw muzen, die aan jouw hart dan een nieuwe keuze zullen voorleggen.'
Zij lijken mij te zeggen: 'om ons te ontmoeten dien je op reis te gaan.' 'Wij brengen jou op weg naar een nieuwe tijd, naar een nieuwe werkelijkheid.' 'Nu al zingen wij in ons lied van een van een vrijheid in de morgen, die een toekomst voor een ieder ziet; die nu nog zo ver lijkt te zijn opgeborgen.' 'Na de droom zal die morgen komen, die de werkelijkheid achter de illusie doorziet.'
'Daar waar jij gaat overal ter wereld vind je onze respons; overal waar jouw hart zich door ons muzen vangen laat. 'Op deze reis door vele landen klinkt onze stem, die met de hoop op een nieuwe toekomst, elke wanhoop naar een nieuwe glorie praat.'
'Oh', ik mens van vele misverstanden. Ik zwijg van gevoelens, die in mijn ziel ooit zullen verzanden. Mijn innerlijk stemt de beste muzen in mij door. Op de juiste tijd heb ik hier aandacht voor.
Vandaag ga ik op weg. In mijn hoofd klinkt de stem van de muzen. Sereniteit zingt samen onder het gouden hemellichaam. Ik voel geen behoefte meer om hier ooit nog tegen in te gaan.
Ik verlang ernaar, Dat jij me wilt. Me koestert, Mijn verlangen stilt, Me voorzichtig aanraakt, Langzaam …Daar Je zachtjes kroelt, door mijn haar, mijn lichaam, met je vingers bespeelt, plagend, tergend, af en toe wild, dat je woordjes fluistert in mijn oor, dat je zegt; “oh schat, ga door Verstrengeld door liefde, Door hevige lust, De wereld bestaat niet, Als je me kust, Met me vrijt, Me stevig vasthoud, Wij samen, ’t voelt zo vertrouwd, Ik wil dat je me zoent, Me likt, me streelt, In m ’n hoofd Zie ik steeds dat beeld, Jij en ik versmelten, Samen één, Helaas blijft het bij dromen, Ik ben voortaan alleen….
Ik proef de volle zomervruchten Zie de blauwe zinderende luchten De zon is op zijn hoogste punt Dat ons allen het licht nu gunt Van donkerte lijkt nu niets te duchten
Het is de keizerlijke maand Die voor ons de hemel baant De stralen vallen in de warme aarde die de oude krachten steeds bewaarde zij houden zo ons leven gaand
Ik voel de kracht van binnen Zoek de woorden en de zinnen In de kern herken ik de pit Waarin ons wezen verborgen zit De ster van het beminnen
De handen, de ellebogen, de grote teen De knieën, de dijen, het linkerbeen Alles wat een mens toebehoort En dat ook anderen bekoort Zo blijf je in je denken nooit alleen
Het water golft, de bloemen bloeien De struiken worden vol, de bomen groeien Alles draait in zijn cirkel rond Koestert zich in stevige grond Laat ons mensen met onze riemen roeien.
Het beloofde een wonderbaarlijke avond, al zijn de sterren niet zichtbaar. Tussen haar wimpers fantaseert zij met moeite een dinosaurus in de wolken. De wind laat de dino langzaam vervagen, tijd raast in heftige stilte voorbij. Ze neemt hem mee in haar onlogische gedachten, hij liegt een lach op zijn gezicht. Samen dralen en ze rekken de avond, die liever, liever eindigde in vroeg gedag.